Imágenes de páginas
PDF
EPUB

aanrigtede voor zijne grooten,en de oversten over duizend, en de voornaamsten van Galilea,

22 En als de dochter van dezelve Herodias inkwam, en danste, en Herodes en dengenen, die mede aanzaten, behaagde, zoo zeide de koning tot het dochterken: Eisch van mij, wat gij ook wilt, en ik zal 't u geven.

23 En hij zwoer haar: Zoo wat gij van mij zult eischen, zal ik u geven, ook tot de helft mijns koningrijks!

24 En zij, uitgegaan zijnde, zeide tot hare moeder: Wat zal ik eischen? En die zeide: Het hoofd van Johannes den dooper. 25 En zij, terstond met haast ingaande tot den koning, heeft het geëischt, zeggende: Ik wil, dat gij mij nu terstond, in eenen schotel, geeft het hoofd van hannes den dooper.

high captains, and chief estates of Galilee;

22 And when the daughter of the said Herodias came in, and danced, and pleased Herod, and them that sat with him, the king said unto the damsel, Ask of me whatsoever thou wilt, and I will give it thee.

23 And he sware unto her, Whatsoever thou shalt ask of me, I will give it thee, unto the half of my kingdom.

24 And she went forth, and said unto her mother, What shall I ask? And she said, The head of John the Baptist.

25 And she came in straightway with haste unto the king, and asked, saying, I will that thou give me, by and by, in a charger, the Jo-head of John the Baptist.

26 En de koning, zeer bedroefd geworden zijnde, nogtans om de eeden en degenen, die mede aanzaten, wilde haar 't zelve niet afslaan.

27 En de koning zond terstond eenen scherpregter, en gebood zijn hoofd te brengen. Deze nu ging henen, en onthoofde hem in de gevangenis,

26 And the king was exceeding sorry; yet for his oath's sake, and for their sakes which sat with him, he would not reject her.

27 And immediately the king sent an executioner, and commanded his head to be brought: and he went and beheaded him in the prison;

28 En bragt zijn hoofd in eenen 28 And brought his head in a schotel, en gaf 't zelve het doch-charger, and gave it to the damterken, en het dochterken gaf 't sel; and the damsel gave it to her zelve hare moeder. mother.

29 En als zijne discipelen dit hoorden, gingen zij en namen zijn dood ligchaam weg, en leiden dat in een graf.

30 En de apostelen kwamen weder te zamen tot Jezus, en boodschapten hem alles, beide wat zij gedaan | hadden, en wat zij geleerd hadden.

31 En hij zeide tot hen: Komt gijlieden in eene woeste plaatse hier alleen, en rust een weinig; want daar waren velen, die kwamen en die gingen, en zij hadden zelfs geenen gelegenen tijd om te eten.

29 And when his disciples heard of it, they came and took up his corpse, and laid it in a tomb.

30 And the apostles gathered themselves together unto Jesus, and told him all things, both what they had done, and what they had taught.

31 And he said unto them, Come ye yourselves apart into a desert place, and rest a while: for there were many coming and going, and they had no leisure so much as to eat.

32 En zij vertrokken in een schip, naar eene woeste plaatse alleen.

33 En de scharen zagen ze henen varen, en velen werden hem kennende, en liepen gezamentlijk te voet van alle steden derwaarts, en kwamen hun voor, en gingen te zamen tot hem.

34 En Jezus, uitgaande, zag eene groote schare, en werd innerlijk met ontferming bewogen over hen; want zij waren als schapen, die geenen herder hebben; en hij begon hun vele dingen te leeren.

35 En als het nu laat op den dag geworden was, kwamen zijne discipelen tot hem, en zeiden: Deze plaatse is woest, en het is nu laat op den dag;

36 Laat ze van u, opdat zij henengaan in de omliggende dorpen en vlekken, en brooden voor zich zelven mogen koopen; want zij hebben niet, wat zij eten zullen.

37 Maar hij antwoordende zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. En zij zeiden tot hem: Zullen wij henengaan, en koopen voor twee honderd penningen brood, en hun te eten geven?

38 En hij zeide tot hen: Hoe veel brooden hebt gij gaat henen en beziet het. En toen zij het vernomen hadden, zeiden zij: Vijf, en twee visschen.

39 En hij gebood hun, dat zij ze allen zouden doen nederzitten bij waardschappen, op het groene

[blocks in formation]

32 And they departed into a desert place by ship privately.

33 And the people saw them departing, and many knew him, and ran afoot thither out of all cities, and outwent them, and came together unto him.

34 And Jesus, when he came out, saw much people, and was moved with compassion toward them, because they were as sheep not having a shepherd: and he began to teach them many things. 35 And when the day was now far spent, his disciples came unto him, and said, This is a desert place, and now the time is far passed:

36 Send them away, that they may go into the country round about, and into the villages, and buy themselves bread: for they have nothing to eat.

37 He answered and said unto them, Give ye them to eat. And they say unto him, Shall we go and buy two hundred pennyworth of bread, and give them to eat?

38 He saith unto them, How many loaves have ye? go and see. And when they knew, they say, Five, and two fishes.

39 And he commanded them to make all sit down by companies upon the green grass.

40 And they sat down in ranks, by hundreds, and by fifties.

41 And when he had taken the five loaves, and the two fishes, he looked up to heaven, and blessed, and brake the loaves, and gave them to his disciples to set before them; and the two fishes divided he among them all.

42 And they did all eat, and were filled.

43 And they took up twelve

korven brokken, en van de vis- | baskets full of the fragments, and schen. of the fishes.

44 En die daar de brooden gegeten hadden, waren omtrent vijf duizend mannen.

45 En terstond dwong hij zijne discipelen in het schip te gaan, en vóór henen te varen aan de andere zijde tegen over Bethsaïda, terwijl hij de schare van zich zoude laten. 46 En als hij dezelve hun afscheid gegeven had, ging hij op den berg om te bidden.

47 En als het nu avond was geworden, zoo was het schip in 't midden van de zee, en hij was alleen op het land.

48 En hij zag, dat zij zich zeer pijnigden om 't schip voort te krijgen, (want de wind was hun tegen); en omtrent de vierde wake des nachts kwam hij tot hen, wandelende op de zee, en wilde hen voorbijgaan.

49 En zij, ziende hem wandelen op de zee, meenden dat het een spooksel was, en schreeuwden

zeer;

50 Want zij zagen hem allen, en werden ontroerd; en terstond sprak hij met hen, en zeide tot hen: Zijt welgemoed, ik ben 't, vreest niet.

51 En hij klom tot hen in 't schip, en de wind stilde; en zij ontzetteden zich boven mate zeer in zich zelven, en waren verwonderd.

52 Want zij hadden niet gelet op het wonder der brooden; want hun harte was verhard.

53 En als zij overgevaren waren, kwamen zij in 't land Gennesaret, en havenden aldaar.

54 En als zij uit het schip gegaan waren, terstond werden zij hem kennende.

55 En het geheele omliggende land doorloopende, begonnen zij, op beddekens, degenen, die kwalijk gesteld waren, om te dragen, ter plaatse, waar zij hoorden dat hij was.

44 And they that did eat of the loaves, were about five thousand

men.

45 And straightway he constrained his disciples to get into the ship, and to go to the other side before unto Bethsaida, while he sent away the people.

46 And when he had sent them away, he departed into a mountain to pray.

47 And when even was come, the ship was in the midst of the sea, and he alone on the land.

48 And he saw them toiling in rowing; for the wind was contrary unto them: and about the fourth watch of the night he cometh unto them, walking upon the sea, and would have passed by them.

49 But when they saw him walking upon the sea, they supposed it had been a spirit, and cried out.

50 (For they all saw him, and were troubled.) And immediately he talked with them, and saith unto them, Be of good cheer: it is I; be not afraid.

51 And he went up unto them into the ship; and the wind ceased: and they were sore amazed in themselves beyond measure, and wondered.

52 For they considered not the miracle of the loaves; for their heart was hardened.

53 And when they had passed over, they came into the land of Gennesaret, and drew to the shore. 54 And when they were come out of the ship, straightway they knew him,

55 And ran through that whole region round about, and began to carry about in beds those that were sick, where they heard he was.

56 En waar hij kwam, in vlek- 56 And whithersoever he enken, of steden, of dorpen, daar tered, into villages, or cities, or leiden zij de kranken op de mark-country, they laid the sick in the ten, en baden hem, dat zij maar den zoom zijns kleeds aanraken mogten; en zoo velen als er hem aanraakten, werden gezond.

HOOFDSTUK VII.

IN tot

pha

Evizet hem vergader de dechriftgeleerden, die van Jeruzalem gekomen waren.

2 En ziende dat sommige van zijne discipelen met onreine, dat is, met ongewasschen handen brood aten, berispten zij hen.

3 Want de pharizeën en alle de Joden eten niet, ten zij dat zij eerst de handen dikmaals wasschen, houdende de inzetting der ouden.

4 En van de markt komende, eten zij niet, ten zij dat ze eerst gewasschen zijn. En vele andere dingen zijn er, die zij aangenomen hebben te houden, als namelijk de wasschingen der drinkbekers, en kannen, en koperen vaten, en bedden.

5 Daarna vraagden hem de pharizeën en de schriftgeleerden? Waarom wandelen uwe discipelen niet naar de inzetting der ouden, maar eten het brood met ongewasschen handen?

6 Maar hij antwoordde en zeide tot hen Wel heeft Jesaja van u, geveinsden! geprofeteerd, gelijk geschreven is: Dit volk eert mij met de lippen, maar hun harte houdt zich verre van mij.

7 Doch te vergeefs eeren zij mij, leerende leeringen, die geboden zijn van menschen.

8 Want, nalatende het gebod Gods, houdt gij de inzettingen der menschen, als namelijk wasschingen der kannen en drinkbekers, en andere dergelijke dingen doet gij vele.

9 En hij zeide tot hen: wel ze

streets, and besought him that they might touch, if it were but the border of his garment: and as many as touched him, were made whole.

[merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small]

ker doet gij Gods gebod te niet, opdat gij uwe inzetting zoudt onderhouden.

10 Want Mozes heeft gezegd: Eer uwen vader en uwe moeder; en: Wie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven.

11 Maar gijlieden zegt: Zoo een mensch tot vader of moeder zegt: Het is korban (dat is te zeggen, eene gave), zoo wat u van mij zoude kunnen te nutte komen, die voldoet;

12 En gij laat hem niet meer toe, iets aan zijnen vader of zijne moeder te doen,

13 Makende alzoo Gods woord krachteloos door uwe inzetting, die gij ingezet hebt; en dergelijke dingen doet gij vele.

14 En tot zich de gansche schare geroepen hebbende, zeide hij tot hen: Hoort mij allen en verstaat.

15 Daar is niets, van buiten den mensch in hem ingaande, 't welk hem kan ontreinigen; maar de dingen, die van hem uitgaan, die zijn 't, welke den mensch ontreinigen.

16 Zoo iemand ooren heeft om te hooren, die hoore!

17 En toen hij van de schare in huis gekomen was, vraagden hem zijne discipelen van de gelijkenis.

18 En hij zeide tot hen: Zijt ook gij alzoo onwetende! Verstaat gij niet, dat al wat van buiten in den mensch ingaat, hem niet kan ontreinigen?

19 Want het gaat niet in zijn harte, maar in den buik, en gaat in de heimelijkheid uit, reinigende alle de spijzen.

20 En hij zeide: Hetgene uitgaat uit den mensch, dat ontreinigt den mensch.

21 Want van binnen uit het harte der menschen komen voort kwade gedachten, overspelen, hoererijen, doodslagen,

22 Dieverijen, gierigheden, boos

well ye reject the commandment of God, that ye may keep your own tradition.

10 For Moses said, Honour thy father and thy mother; and, Whoso curseth father or mother, let him die the death:

11 But ye say, If a man shall say to his father or mother, It is Corban, that is to say, a gift, by whatsoever thou mightest be profited by me; he shall be free.

12 And ye suffer him no more to do aught for his father or his mother;

13 Making the word of God of none effect through your tradition, which ye have delivered: and many such like things do ye.

14 T And when he had called all the people unto him, he said unto them, Hearken unto me every one of you, and understand.

15 There is nothing from without a man, that entering into him, can defile him: but the things which come out of him, those are they that defile the man.

16 If any man have ears to hear, let him hear.

17 And when he was entered into the house from the people, his disciples asked him concerning the parable.

18 And he saith unto them, Are ye so without understanding also ? Do ye not perceive, that whatsoever thing from without entereth into the man, it cannot defile him:

19 Because it entereth not into his heart, but into the belly, and goeth out into the draught, purging all meats?

20 And he said, That which cometh out of the man, that defileth the man.

21 For from within, out of the heart of men, proceed evil thoughts, adulteries, fornications, murders,

22 Thefts, covetousness, wicked.

« AnteriorContinuar »