Imágenes de páginas
PDF
EPUB

krachten waren geschied, die in u geschied zijn, zij zouden tot op den huidigen dag gebleven zijn. 24 Doch ik zegge u, dat het den lande van Sodom verdragelijker zal zijn in den dag des oordeels, dan u.

25 In dien tijd antwoordde Jezus, en zeide: Ik danke u, Vader! Heere des hemels en der aarde! dat gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard.

26 Ja, Vader! want alzoo is geweest het welbehagen voor u. 27 Alle dingen zijn mij overgegeven van mijnen Vader; en niemand kent den Zoon dan de Vader, noch iemand kent den Vader dan de Zoon, en dien het de Zoon wil openbaren.

28 Komt herwaarts tot mij, allen die vermoeid en belast zijt, en ik zal u ruste geven.

29 Neemt mijn juk op u, en leert van mij, dat ik zachtmoedig ben en nederig van harte; en gij zult ruste vinden voor uwe zielen. 30 Want mijn juk is zacht, en mijn last is ligt.

[blocks in formation]

done in thee, had been done in Sodom, it would have remained until this day.

24 But I say unto you, That it shall be more tolerable for the land of Sodom, in the day of judgment than for thee.

25 At that time Jesus answered and said, I thank thee, O Father, Lord of heaven and earth, because thou hast hid these things from the wise and prudent, and hast revealed them unto babes.

26 Even so, Father, for so it seemed good in thy sight.

27 All things are delivered unto me of my Father; and no man knoweth the Son, but the Father; neither knoweth any man the Father, save the Son, and he to whomsoever the Son will reveal him.

28 ¶ Come unto me, all ye that labour, and are heavy laden, and I will give you rest.

29 Take my yoke upon you, and learn of me: for I am meek and lowly in heart: and ye shall find rest unto your souls.

30 For my yoke is easy, and my burden is light.

CHAPTER XII.

that time Jesus went on the sabbath-day through the corn, and his disciples were an hungered, and began to pluck the ears of corn, and to eat.

2 But when the Pharisees saw it, they said unto him, Behold, thy disciples do that which is not lawful to do upon the sabbath-day.

3 But he said unto them, Have ye not read what David did when he was an hungered, and they that were with him;

4 How he entered into the house of God, and did eat the shewbread, which was not lawful for him to eat, neither for them which were with him, but only for the priests?

5 Of hebt gij niet gelezen in de wet, dat de priesters den sabbat ontheiligen in den tempel, op de sabbatdagen, en nogtans onschuldig zijn?

6 En ik zegge u, dat een meerder dan de tempel hier is.

7 Doch zoo gij geweten hadt, wat het zij Ik wil barmhartigheid en niet offerande, gij zoudt de onschuldigen niet veroordeeld hebben.

8 Want de Zoon des menschen is een Heere ook van den sabbat. 9 En van daar voortgaande, kwam hij in hunne synagoge.

10 En ziet, daar was een mensch, die eene dorre hand had, en zij | vraagden hem, zeggende: Is 't ook geoorloofd op de sabbatdagen te genezen? (opdat zij hem mogten beschuldigen)

11 En hij zeide tot hen: Wat mensch zal er zijn onder u, die een schaap heeft, en zoo dit op eenen sabbatdag in eene gracht valt, die hetzelve niet zal aangrijpen en uitheffen?

12 Hoe veel gaat nu een mensch een schaap te boven? Zoo is 't dan op de sabbatdagen geoorloofd wel te doen.

13 Toen zeide hij tot dien mensch: Strek uwe hand uit; en hij strekte ze uit, en zij werd hersteld, gezond gelijk de andere.

14 En de pharizeën, uitgegaan zijnde, hielden te zamen raad tegen hem, hoe zij hem dooden mogten. 15 Maar Jezus, dat wetende, vertrok van daar, en vele scharen volgden hem, en hij genas ze

allen.

16 En hij gebood hun scherpelijk, dat zij hem niet openbaar maken zouden :

17 Opdat vervuld zoude worden 't gene gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende:

18 Ziet, mijn knecht, welken ik verkoren heb, mijn beminde, in

5 Or have ye not read in the law how that on the sabbath-days the priests in the temple profane the sabbath, and are blameless?

6 But I say unto you, that in this place is one greater than the temple.

7 But if ye had known what this meaneth, I will have mercy, and not sacrifice, ye would not have condemned the guiltless.

8 For the Son of man is Lord even of the sabbath-day. 9 And when he was departed thence, he went into their synagogue.

10 T And behold, there was a man which had his hand withered. And they asked him, saying, Is it lawful to heal on the sabbath-days? that they might accuse him.

11 And he said unto them, What man shall there be among you, that shall have one sheep, and if it fall into a pit on the sabbathday, will he not lay hold on it, and lift it out?

12 How much then is a man better than a sheep? Wherefore it is lawful to do well on the sab-bath-days.

13 Then saith he to the man, Stretch forth thine hand. And he stretched it forth; and it was restored whole, like as the other.

14 T Then the Pharisees went out, and held a council against him, how they might destroy him.

15 But when Jesus knew it, he withdrew himself from thence: and great multitudes followed him, and he healed them all;

16 And charged them that they should not make him known:

17 That it might be fulfilled which was spoken by Esaias the prophet, saying,

18 Behold my servant, whom I have chosen; my beloved, in whom

welken mijne ziele een welbehagen | my soul is well pleased: I will put heeft; ik zal mijnen Geest op hem my spirit upon him, and he shall leggen, en hij zal het oordeel den shew judgment to the Gentiles. heidenen verkondigen.

19 Hij zal niet twisten, noch roepen, en daar zal niemand zijne stemme op de straten hooren. 20 Het gekrookte riet zal hij niet verbreken, en het rookende lemmet zal hij niet uitblusschen, tot dat hij het oordeel zal uitbrengen tot overwinning.

21 En in zijnen naam zullen de heidenen hopen.

22 Toen werd tot hem gebragt een van den duivel bezeten, die blind en stom was; en hij genas hem, alzoo dat de blinde en stomme beide sprak en zag.

23 En alle de scharen ontzetteden zich, en zeiden: Is niet deze de Zoon Davids?

24 Maar de pharizeën, dit gehoord hebbende, zeiden: Deze werpt de duivelen niet uit, dan door Beelzebul, den overste der

duivelen.

25 Doch Jezus, kennende hunne gedachten, zeide tot hen: Een ieder koningrijk, dat tegen zich zelf verdeeld is, wordt verwoest; en eene iedere stad, of huis, dat tegen zich zelf verdeeld is, zal niet bestaan.

26 En indien de Satan den Satan uitwerpt, zoo is hij tegen zich zelven verdeeld; hoe zal dan zijn rijk bestaan?

27 En indien ik door Beelzebul de duivelen uitwerpe, door wien werpen ze dan uwe zonen uit? Daarom zullen die uwe regters zijn. 28 Maar indien ik door den Geest Gods de duivelen uitwerpe, zoo is dan het koningrijk Gods tot u gekomen.

29 Of hoe kan iemand in 't huis eens sterken inkomen, en zijne vaten ontrooven, ten zij dat hij eerst den sterke gebonden hebbe? en alsdan zal hij zijn huis berooven.

30 Wie met mij niet is, die is

19 He shall not strive, nor cry; neither shall any man hear his voice in the streets.

20 A bruised reed shall he not break, and smoking flax shall he not quench, till he send forth judgment unto victory.

21 And in his name shall the Gentiles trust.

22 ¶ Then was brought unto him one possessed with a devil, blind and dumb; and he healed him, insomuch that the blind and dumb both spake and saw.

23 And all the people were amazed, and said, Is not this the son of David ?

24 But when the Pharisees heard it, they said, This fellow doth not cast out devils, but by Beelzebub the prince of the devils.

25 And Jesus knew their thoughts, and said unto them, Every kingdom divided against itself, is brought to desolation; and every city or house divided against itself, shall not stand.

26 And if Satan cast out Satan, he is divided against himself; how shall then his kingdom stand?

27 And if I by Beelzebub cast out devils, by whom do your children cast them out? therefore they shall be your judges.

28 But if I cast out devils by the Spirit of God, then the kingdom of God is come unto you.

29 Or else, how can one enter into a strong man's house, and spoil his goods, except he first bind the strong man? and then he will spoil his house.

30 He that is not with me, is

tegen mij: en wie met mij niet | against me; and he that gathereth vergadert, die verstrooit.

31 Daarom zegge ik u: Alle zonde en lastering zal den menschen vergeven worden; maar de lastering tegen den Geest zal den menschen niet vergeven worden.

32 En zoo wie eenig woord gesproken zal hebben tegen den Zoon des menschen, het zal hem vergeven worden; maar zoo wie tegen den Heiligen Geest zal gesproken hebben, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende.

33 Of maakt den boom goed en zijne vrucht goed; of maakt den boom kwaad en zijne vrucht kwaad; want uit de vrucht wordt de boom gekend.

34 Gij adderen-gebroedsels! hoe kunt gij goede dingen spreken, daar gij boos zijt? want uit den overvloed des harten spreekt de mond.

35 De goede mensch brengt goede dingen voort uit den goeden schat des harten, en de booze mensch brengt booze dingen voort uit den boozen schat.

36 Maar ik zegge u, dat van elk ijdel woord, 't welk de menschen zullen gesproken hebben, zij van 't zelve zullen rekenschap geven in den dag des oordeels.

37 Want uit uwe woorden zult gij geregtvaardigd worden, en uit uwe woorden zult gij veroordeeld worden.

not with me, scattereth abroad. 31 ¶ Wherefore I say unto you, All manner of sin and blasphemy shall be forgiven unto men: but the blasphemy against the Holy Ghost shall not be forgiven unto

men.

32 And whosoever speaketh a word against the Son of man, it shall be forgiven him: but whosoever speaketh against the Holy Ghost, it shall not be forgiven him, neither in this world, neither in the world to come.

33 Either make the tree good, and his fruit good; or else make the tree corrupt, and his fruit corrupt: for the tree is known by his fruit.

34 O generation of vipers, how can ye, being evil, speak good things, for out of the abundance of the heart, the mouth speaketh.

35 A good man, out of the good treasure of the heart, bringeth forth good things: and an evil man, out of the evil treasure, bringeth forth evil things.

36 But I say unto you, That every idle word that men shall speak, they shall give account thereof in the day of judgment.

37 For by thy words thou shalt be justified, and by thy words thou shalt be condemned.

38 Toen antwoordden sommigen 38 Then certain of the scribes der schriftgeleerden en pharizeën, and of the Pharisees answered, zeggende: Meester! wij wilden saying, Master, we would see a van u wel een teeken zien. sign from thee."

39 Maar hij antwoordde, en zeide tot hen: Het boos en overspelig geslachte verzoekt een teeken; en hun zal geen teeken gegeven worden, dan het teeken van Jonas, den profeet.

40 Want gelijk Jonas drie dagen en drie nachten was in den buik van dẹn walvisch, alzoo zal de

39 But he answered and said to them, An evil and adulterous generation seeketh after a sign, and there shall no sign be given to it, but the sign of the prophet Jonas.

40 For as Jonas was three days and three nights in the whale's belly so shall the Son of man be

Zoon des menschen drie dagen en | three days and three nights in the drie nachten wezen in het harte heart of the earth.

der aarde.

41 De mannen van Ninive zullen opstaan in het oordeel met dit geslachte, en zullen 't zelve veroordeelen; want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jonas; en ziet, meer dan Jonas is hier! 42 De koningin van 't Zuiden zal opstaan in het oordeel met dit geslacht; en 't zelve veroordeelen: want zij is gekomen van de einden der aarde, om te hooren de wijsheid van Salomo; en ziet, meer dan Salomo is hier!

43 En wanneer de onreine geest van den mensch uitgegaan is, zoo gaat hij door dorre plaatsen, zoekende ruste, en vindt ze niet.

44 Dan zegt hij: Ik zal wederkeeren in mijn huis, van waar ik uitgegaan ben; en komende vindt hij het ledig, met bezemen ge

keerd en versierd.

45 Dan gaat hij henen en neemt met zich zeven andere geesten, boozer dan hij zelf, en ingegaan zijnde wonen ze aldaar; en het laatste deszelven menschen wordt erger dan het eerste. Alzoo zal het ook met dit boos geslachte zijn.

46 En als hij nog tot de scharen sprak, ziet, zijne moeder en broeders stonden buiten, zoekende hem te spreken.

47 En iemand zeide tot hem: Zie, uwe moeder en uwe broeders staan daar buiten, zoekende u te spreken.

48 Maar hij antwoordende zeide tot dengenen, die hem dat zeide: Wie is mijne moeder, en wie zijn mijne broeders?

49 En zijne hand uitstrekkende over zijne discipelen, zeide hij: Ziet, mijne moeder en mijne broeders.

50 Want zoo wie den wille mijns Vaders doet, die in de hemelen is, dezelve is mijn broeder, en zuster, en moeder.

41 The men of Nineveh shall rise in judgment with this generation, and shall condemn it: because they repented at the preaching of Jonas; and behold, a greater

than Jonas is here.

42 The queen of the south shall rise up in the judgment with this generation, and shall condemn it: for she came from the uttermost parts of the earth to hear the wisdom of Solomon; and behold, a greater than Solomon is here.

43 When the unclean spirit is gone out of a man, he walketh through dry places, seeking rest, and findeth none.

44 Then he saith, I will return into my house from whence I came out; and when he is come, he findeth it empty, swept, and garnished.

45 Then goeth he, and taketh with himself seven other spirits more wicked than himself,” and they enter in and dwell there: and the last state of that man is worse than the first. Even so shall it be also unto this wicked generation.

46 While he yet talked to the people, behold, his mother and his brethren stood without, desiring to speak with him.

47 Then one said unto him, Behold, thy mother and thy brethren stand without, desiring to speak with thee.

48 But he answered and said unto him that told him, Who is my mother? and who are my brethren?

49 And he stretched forth his hand toward his disciples, and said, Behold my mother and my

brethren!

50 For whosoever shall do the will of my Father which is in heaven, the same is my brother, and sister, and mother.

« AnteriorContinuar »