Imágenes de páginas
PDF
EPUB

vervuld worde 't geen gesproken is door den profeet, zeggende:

5 Zegt der dochter Sions: Zie, uw koning komt tot u, zachtmoedig en gezeten op eene ezelin en een veulen, zijnde een jong eener jukdragende ezelin.

6 En de discipelen henengegaan zijnde, en gedaan hebbende gelijk Jezus hun bevolen had,

7 Bragten de ezelin en het veulen, en leiden hunne kleederen op dezelve, en zetteden hem daarop. 8 En de meeste scharen spreidden hunne kleederen op den weg, en anderen hieuwen takken van de boomen, en spreidden ze op den weg.

9 En de scharen, die voorgingen en die volgden, riepen, zeggende: Hosanna den Zone Davids! Gezegend is hij, die komt in den naam des Heeren! Hosanna in de hoogste hemelen!

10 En als hij te Jeruzalem inkwam, werd de geheele stad beroerd, zeggende: Wie is deze ?

11 En de scharen zeiden: Deze is Jezus, de profeet van Nazareth in Galilea.

12 En Jezus ging in den tempel Gods, en dreef uit, allen die vekochten en kochten in den tempel, en keerde om de tafelen der wisselaars, en de zitstoelen dergenen, die de duiven verkochten.

13 En hij zeide tot hen: Daar is geschreven: Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden; maar gij hebt dat tot eenen moordenaarskuil gemaakt.

14 En daar kwamen blinden en kreupelen tot hem in den tempel, en hij genas dezelve.

15 Als nu de overpriesters en schriftgeleerden zagen de wonderheden, die hij deed, en de kinderen, roepende in den tempel, en zeggende: Hosanna den Zone Davids! namen zij dat zeer kwalijk; 16 En zeiden tot hem: Hoort gij wel, wat dezen zeggen? En Jezus zeide tot hen: Ja; hebt gij nooit

be fulfilled which was spoken by the prophet, saying,

5 Tell ye the daughter of Sion, Behold, thy King cometh unto thee, meek, and sitting upon an ass, and a colt the foal of an ass.

6 And the disciples went, and did as Jesus commanded them,

7 And brought the ass and the colt, and put on them their clothes, and they set him thereon.

8 And a very great multitude spread their garments in the way; others cut down branches from the trees, and strewed them in the way.

9 And the multitudes that went before, and that followed, cried, saying, Hosanna to the Son of David: Blessed is he that cometh in the name of the Lord: Hosanna in the highest.

10 And when he was come into Jerusalem, all the city was moved, saying, Who is this?

11 And the multitude said, This is Jesus the prophet of Nazareth of Galilee.

12 ¶ And Jesus went into the temple of God, and cast out all them that sold and bought in the temple, and overthrew the tables of the money-changers, and the seats of them that sold doves,

13 And said unto them, It is written, My house shall be called the house of prayer, but ye have made it a den of thieves.

14 And the blind and the lame came to him in the temple; and he healed them.

15 And when the chief priests and scribes saw the wonderful things that he did, and the children crying in the temple, and saying, Hosanna to the Son of David; they were sore displeased,

16 And said unto him, Hearest thou what these say? Ánd Jesus saith unto them, Yea: have ye

gelezen Uit den mond der jonge | never read, Out of the mouth of kinderen en der zogelingen hebt babes and sucklings thou hast pergij u lof toebereid? fected praise?

17 ¶ And he left them, and went of the city into Bethany, and he lodged there.

17 En hen verlatende ging hij van daar uit de stad, naar Betha-out nië, en overnachtte aldaar. 18 En des morgens vroeg als hij wederkeerde naar de stad, hongerde hem.

19 En ziende eenen vijgeboom aan den weg, ging hij naar hem toe, en vond niets aan denzelven, dan alleen bladeren; en zeide tot hem: Uit u worde geen vrucht meer in eeuwigheid! En de vijgeboom verdorde terstond.

20 En de discipelen dat ziende verwonderden zich, zeggende Hoe is de vijgeboom zoo terstond verdord?

21 Doch Jezus antwoordende zeide tot hen: Voorwaar zegge ik u, indien gij geloof hadt, en niet twijfeldet, gij zoudt niet alleen doen 't gene den vijgeboom is geschied; maar indien gij ook tot dezen berg zeidet: Word opgeheven en in de zee geworpen! het zoude geschieden.

22 En al wat gij zult begeeren in het gebed, geloovende, zult gij ontvangen.

23 En als hij in den tempel gekomen was, kwamen tot hem, terwijl hij leerde, de overpriesters en de ouderlingen des volks, zeg gende: Door wat magt doet gij deze dingen? en wie heeft u deze magt gegeven?

18 Now in the morning, as he returned into the city, he hungered.

19 And when he saw a fig-tree in the way, he came to it, and found nothing thereon, but leaves only, and said unto it, Let no fruit grow on thee henceforward for ever. And presently the fig-tree withered away.

20 And when the disciples saw it, they marvelled, saying, How soon is the fig-tree withered away!

21 Jesus answered and said unto them, Verily I say unto you, If ye have faith, and doubt not, ye shall not only do this which is done to the fig-tree, but also, if ye shall say unto this mountain, Be thou removed, and be thou cast into the sea; it shall be done.

22 And all things whatsoever ye shall ask in prayer, believing, ye shall receive.

23 And when he was come into the temple, the chief priests and the elders of the people came unto him as he was teaching, and said, By what authority doest thou these things? and who gave thee this authority?

24 En Jezus antwoordende zeide 24 And Jesus answered and said tot hen: Ik zal u ook een woord unto them, I also will ask you one vragen, 't welk indien gij mij thing, which if ye tell me, I in zult zeggen, zoo zal ik ook u zeg-like wise will tell you by what augen, door wat magt ik deze dingen thority I do these things. doe.

25 De doop van Johannes, van waar was die? uit den hemel? of uit de menschen? En zij overleiden bij zichzelven en zeiden: Indien wij zeggen: Uit den hemel; zoo zal hij ons zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd?

26 En indien wij zeggen: Uit de

25 The baptism of John, whence was it? from heaven, or of men? And they reasoned with themselves, saying, If we shall say, From heaven; he will say unto us, Why did ye not then believe

him?

26 But if we shall say, Of men;

menschen; zoo vreezen wij de schare; want zij houden allen Johannes voor een' profeet.

27 En zij, Jezus antwoordende, zeiden: Wij weten 't niet. En hij zeide tot hen: Zoo zeg ik u ook niet, door wat magt ik dit doe.

we fear the people: for all hold John as a prophet.

27 And they answered Jesus, and said, We cannot tell. And he said unto them, Neither tell I you by what authority I do these things. 28 But what think ye? A cer

man had two sons; and he came to the first, and said, Son, go work to-day in my vineyard.

28 Maar wat dunkt u? Een mensch had twee zonen, en gaan-tain de tot den eersten, zeide hij: Zoon! ga henen, werk heden in mijnen wijngaard.

29 Doch hij antwoordde, en zeide: Ik wil niet; en daarna berouw hebbende, ging hij henen. 30 En gaande tot den tweeden, zeide hij desgelijks; en deze antwoordde en zeide: Ik ga, heer! en hij ging niet.

31 Wie van deze twee heeft den wil des vaders gedaan? Zij zeiden tot hem: De eerste. Jezus zeide tot hen Voorwaar ik zegge u, dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in 't koningrijk Gods.

32 Want Johannes is tot u gekomen in den weg der geregtigheid, en gij hebt hem niet geloofd; maar de tollenaars en hoeren hebben hem geloofd; doch gij, zulks ziende, hebt daarna geen berouw gehad, om hem te gelooven.

29 He answered and said, I will not; but afterward he repented, and went.

30 And he came to the second, and said likewise. And he answered and said, I go, sir: and went not. 31 Whether of them twain did the will of his father? They say unto him, The first. Jesus saith unto them, Verily I say unto you, That the publicans and the harlots go into the kingdom of God before you.

32 For John came unto you in the way of righteousness, and ye believed him not: but the publicans and the harlots believed him: and ye, when ye had seen it, repented not afterward, that ye might believe him.

33 Hoort eene andere gelijkenis. 33 Hear another parable; Daar was een heer des huizes, die There was a certain householdeenen wijngaard plantede, en zet-er, which planted a vineyard, and tede eenen tuin daarom, en groef | hedged it round about, and digged eenen wijnpersbak daarin, en a wine-press in it, and built a bouwde eenen toren, en ver- tower, and let it out to husbandhuurde dien den landlieden, en men, and went into a far country: reisde buiten 's lands.

34 Toen nu de tijd der vruchten genaakte, zond hij zijne dienstknechten tot de landlieden, om zijne vruchten te ontvangen.

35 En de landlieden, nemende zijne dienstknechten, hebben den eenen geslagen, en den anderen gedood, en den derden gesteenigd. 36 Wederom zond hij andere dienstknechten, meer in getal dan de eersten, en zij deden hun desgelijks.

vants

34 And when the time of the fruit drew near, he sent his serto the husbandmen, that they might receive the fruits of it. 35 And the husbandmen took his servants, and beat one, and killed another, and stoned another.

36 Again he sent other servants more than the first: and they did unto them likewise.

37 En ten laatste zond hij tot hen zijnen zoon, zeggende: Zij zullen mijnen zoon ontzien.

38 Maar de landlieden, den zoon ziende, zeiden onder malkander: Deze is de erfgenaam, komt, laat ons hem dooden, en zijne erfenis aan ons behouden.

39 En hem nemende wierpen zij hem uit, buiten den wijngaard, en doodden hem.

40 Wanneer dan de heer des wijngaards komen zal, wat zal hij dien landlieden doen?

41 Zij zeiden tot hem: Hij zal den kwaden eenen kwaden dood aandoen, en zal den wijngaard anderen landlieden verhuren, die hem de vruchten op hare tijden zullen geven.

42 Jezus zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen in de schriften: De steen, dien de bouwlieden verworpen hebben, deze is geworden tot een hoofd des hoeks; van den Heere is dit geschied, en het is wonderlijk in onze oogen?

43 Daarom zegge ik ulieden, dat het koningrijk Gods van u zal weggenomen worden, en eenen volke gegeven, dat zijne vruchten voortbrenge.

44 En wie op dezen steen valt, die zal verpletterd worden; en op wien hij valt, dien zal hij vermorzelen.

45 En als de overpriesters en pharizeën deze zijne gelijkenissen hoorden, verstonden zij, dat hij van hen sprak.

46 En zoekende hem te vangen, vreesden zij de scharen, dewijl deze hem hielden voor een' profeet.

HOOFDSTUK XXII.

37 But last of all, he sent unto them his son, saying, They will reverence my son.

38 But when the husbandmen saw the son, they said among themselves, This is the heir; come, let us kill him, and let us seize on his inheritance.

39 And they caught him, and cast him out of the vineyard, and slew him.

40 When the lord therefore of the vineyard cometh, what will he do unto those husbandmen?

41 They say unto him, He will miserably destroy those wicked men, and will let out his vineyard unto other husbandmen, which shall render him the fruits in their

seasons.

42 Jesus saith unto them, Did ye never read in the scriptures, The stone which the builders rejected, the same is become the head of the corner: this is the Lord's doing, and it is marvellous in our eyes?

43 Therefore say I unto you, The kingdom of God shall be taken from you, and given to a nation bringing forth the fruits thereof.

44 And whosoever shall fall on this stone, shall be broken: but on whomsoever it shall fall, it will grind him to powder.

45 And when the chief priests and Pharisees had heard his parables, they perceived that he spake

of them.

46 But when they sought to lay hands on him, they feared the multitude, because they took him for a prophet.

E tot hen wederom door gelijJezus antwoordende sprak A

kenissen, zeggende:

2 Het koningrijk der hemelen is gelijk aaneen' zeker' koning, die zijnen zoon eene bruiloft bereid had;

CHAPTER XXII.

ND Jesus answered and spake unto them again by parables, and said,

2 The kingdom of heaven is like unto a certain king, which made a marriage for his son,

3 En hij zond zijne dienstknechten uit, om de genooden ter bruiloft te roepen; en zij wilden niet komen. 4 Wederom zond hij andere dienstknechten uit, zeggende: Zegt den genooden: Ziet, ik heb mijn middagmaal bereid, mijne ossen, en de gemeste beesten zijn geslagt, en alle dingen zijn gereed; komt tot de bruiloft.

5 Maar zij, zulks niet achtende, zijn henengegaan, deze tot zijnen akker, gene tot zijne koopmanschap.

6 En de anderen grepen zijne dienstknechten, deden hun smaadheid aan, en doodden ze.

7 Als nu de koning dat hoorde, werd hij toornig, en zijne krijgsheiren zendende, heeft hij die doodslagers vernield, en hunne stad in brand gestoken.

8 Toen zeide hij tot zijne dienstknechten De bruiloft is wel bereid, doch de genooden waren 't niet waardig.

9 Daarom gaat op de uitgangen der wegen, en zoo velen als gij er zult vinden, roept ze tot de bruiloft. 10 En dezelve dienstknechten, uitgaande op de wegen, vergaderden allen, die zij vonden, beide kwaden en goeden; en de bruiloft werd vervuld met aanzittende gasten.

11 En als de koning ingegaan was, om de aanzittende gasten te overzien, zag hij aldaar eenen mensch, niet gekleed zijnde met een bruiloftskleed;

12 En zeide tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier ingekomen, geen bruiloftskleed aan hebbende? En hij verstomde.

13 Toen zeide de koning tot de dienaars: Bindt zijne handen en voeten, neemt hem weg, en werpt hem uit, in de buitenste duisternis: daar zal zijn weening en knersing der tanden.

14 Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.

15 Toen gingen de. pharizeën

3 And sent forth his servants to call them that were bidden to the wedding: and they would not come. 4 Again, he sent forth other servants, saying, Tell them which are bidden, Behold, I have prepared my dinner: my oxen and my fatlings are killed, and all things are ready: come unto the marriage.

5 But they made light of it, and went their ways, one to his farm, another to his merchandise.

6 And the remnant took his servants, and entreated them spitefully, and slew them.

7 But when the king heard thereof, he was wroth: and he sent forth his armies, and destroyed those murderers, and burned up their city.

8 Then saith he to his servants, The wedding is ready, but they which were bidden were not worthy.

9 Go ye therefore into the highways, and as many as ye shall find, bid to the marriage.

10 So those servants went out into the highways, and gathered together all as many as they found, both bad and good: and the wedding was furnished with guests.

11 ¶ And when the king came in to see the guests, he saw there a man which had not on a wedding garment:

12 And he saith unto him, Friend, how camest thou in hither, not having a wedding-garment? And he was speechless.

13 Then said the king to the servants, Bind him hand and foot, and take him away, and cast him into outer darkness: there shall be weeping and gnashing of teeth.

14 For many are called, but few are chosen.

15 ¶ Then went the Pharisees,

« AnteriorContinuar »