Imágenes de páginas
PDF
EPUB

22 En zij zeer bedroefd geworden zijnde, begon een iegelijk van hen tot hem te zeggen: Ben ik 't, Heere?

23 En hij antwoordende zeide: Die de hand met mij in den schotel indoopt, die zal mij verraden.

24 De Zoon des menschen gaat wel henen, gelijk van hem geschreven is; maar wee dien mensch, door welken de Zoon des menschen verraden wordt! het ware hem goed, zoo die mensch niet geboren ware geweest.

25 En Judas, die hem verried, antwoordde en zeide: Ben ik 't, Rabbi? Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd.

26 En als zij aten, nam Jezus het brood, en gezegend hebbende, brak hij het, en gaf het den discipelen, en zeide: Neemt, eet, dat is mijn ligchaam.

27 En hij nam den drinkbeker, en gedankt hebbende, gaf hun dien, zeggende Drinkt allen daaruit. 28 Want dat is mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, 't welk voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zonden.

29 En ik zegge u, dat ik van nu aan niet zal drinken van deze vrucht des wijnstoks, tot op dien dag, wanneer ik met u dezelve nieuw zal drinken in het koningrijk mijns Vaders.

30 En als zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den olijfberg.

31 Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen aan mij geërgerd worden in dezen nacht want daar is geschreven: Ik zal den herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden.

32 Maar nadat ik zal opgestaan zijn, zal ik u voorgaan naar Galilea. 33 Doch Petrus antwoordende zeide tot hem: Al wierden zij ook allen aan u geërgerd, ik zal nimmermeer geërgerd worden.

34 Jezus zeide tot hem: Voor

22 And they were exceeding sorrowful, and began every one of them to say unto him, Lord, is it I?

23 And he answered and said, He that dippeth his hand with me in the dish, the same shall betray me.

24 The Son of man goeth, as it is written of him: but wo unto that man by whom the Son of man is betrayed! it had been good for that man if he had not been born.

25 Then Judas, which betrayed him, answered and said, Master, is it I? He said unto him, Thou hast said.

26 ¶ And as they were eating, Jesus took bread, and blessed it, and brake it, and gave it to the disciples, and said, Take, eat; this is my body.

27 And he took the cup, and gave thanks, and gave it to them, saying, Drink ye all of it;

28 For this is my blood of the new testament, which is shed for many for the remission of sins.

29 But I say unto you, I will not drink henceforth of this fruit of the vine, until that day when I drink it new with you in my Father's kingdom.

30 And when they had sung an hymn, they went out into the mount of Olives.

31 Then saith Jesus unto them, All ye shall be offended because of me this night; for it is written, I will smite the Shepherd, and the sheep of the flock shall be scattered abroad.

32 But after I am risen again, I will go before you into Galilee.

33 Peter answered and said unto him, Though all men shall be offended because of thee, yet will I never be offended.

34 Jesus said unto him, Verily

waar ik zegge u, dat gij in dezen zelven nacht, eer de haan gekraaid zal hebben, mij driemaal zult verloochenen.

35 Petrus zeide tot hem: Al moeste ik ook met u sterven, zoo zal ik u geenszins verloochenen! Desgelijks zeiden ook alle de discipelen.

36 Toen ging Jezus met hen in eene plaatse genaamd Gethsemané, en zeide tot de discipelen: Zit hier neder tot dat ik henenga, en aldaar zal gebeden hebben.

37 En met zich nemende Petrus, en de twee zonen van Zebedeüs, begon hij droevig en zeer beangst te worden.

38 Toen zeide hij tot hen : Mijne ziele is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt met mij.

39 En een weinig voortgegaan zijnde, viel hij op zijn aangezigt, biddende en zeggende: Mijn Vader! indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van mij voorbijgaan! doch niet gelijk ik wil, maar gelijk gij wilt.

40 En hij kwam tot de discipelen en vond ze slapende, en zeide tot Petrus: Kunt gijlieden dan niet één uur met mij waken?

41 Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak.

42 Wederom ten tweeden maal henengaande, bad hij, zeggende: Mijn Vader indien deze drinkbeker van mij niet voorbij kan gaan, ten zij dat ik hem drinke, uw wille geschiede!

43 En komende bij hen, vond hij ze wederom slapende; want hunne oogen waren bezwaard.

44 En hen latende, ging hij wederom henen, en bad ten derden maal, zeggende dezelfde woorden. 45 Toen kwam hij tot zijne discipelen, en zeide tot hen: Slaapt nu voort, en rust; ziet, de ure is nabij gekomen, en de Zoon des

I say unto thee, That this night, before the cock crow, thou shalt deny me thrice.

35 Peter said unto him, Though I should die with thee, yet will I not deny thee. Likewise also said all the disciples.

36 ¶ Then cometh Jesus with them unto a place called Gethsemane, and saith unto the disciples, Sit ye here, while I go and pray yonder.

37 And he took with him Peter, and the two sons of Zebedee, and began to be sorrowful and very heavy.

38 Then saith he unto them, My soul is exceeding sorrowful, even unto death: tarry ye here, and watch with me.

39 And he went a little further, and fell on his face, and prayed, saying, O my Father, if it be possible, let this cup pass from me: nevertheless, not as I will, but as thou wilt.

40 And he cometh unto the disciples, and findeth them asleep, and saith unto Peter, What! could ye not watch with me one hour?

41 Watch and pray, that ye enter not into temptation: the spirit indeed is willing, but the flesh is

weak..

42 He went away again the second time, and prayed, saying, O my Father, if this cup may not pass away from me, except I drink it, thy will be done.

43 And he came and found them asleep again: for their eyes were heavy.

44 And he left them, and went away again, and prayed the third time, saying the same words.

45 Then cometh he to his disciples, and saith unto them, Sleep on now, and take your rest: behold, the hour is at hand, and the Son

menschen wordt overgeleverd in de handen der zondaren.

46 Staat op, laat ons gaan, ziet, hij is nabij, die mij verraadt.

47 En als hij nog sprak, ziet, Judas, een van de twaalve, kwam, en met hem eene groote schare, met zwaarden en stokken, gezonden van de overpriesters en ouderlingen des volks.

48 En die hem verried, had hun een teeken gegeven, zeggende: Dien ik zal kussen, dezelve is 't, grijpt hem.

49 En terstond komende tot Jezus, zeide hij: Wees gegroet, Rabbi! en hij kuste hem.

50 Maar Jezus zeide tot hem: Vriend! waartoe zijt gij hier? Toen kwamen zij toe, en sloegen de handen aan Jezus, en grepen hem.

51 En ziet, een van degenen, die met Jezus waren, de hand uitstekende, trok zijn zwaard uit, en slaande den dienstknecht des hoogepriesters, hieuw zijn oor af. 52 Toen zeide Jezus tot hem: Keer uw zwaard weder in zijne plaats; want allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard

vergaan.

53 Of meent gij, dat ik mijnen Vader nu niet kan bidden, en hij zal mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten?

54 Hoe zouden dan de schriften vervuld worden, die zeggen, dat het alzoo geschieden moet?

55 Ter zelver ure sprak Jezus tot de scharen: Gij zijt uitgegaan als tegen eenen moordenaar, met zwaarden en stokken, om mij te vangen; dagelijks zat ik bij u, leerende in den tempel, en gij hebt mij niet gegrepen;

56 Doch dit alles is geschied, opdat de schriften der profeten zouden vervuld worden. Toen vlugtten alle de discipelen, hem verlatende.

57 Die nu Jezus gevangen had

of man is betrayed into the hands of sinners.

46 Rise, let us be going: behold, he is at hand that doth betray

me.

47 And while he yet spake, lo, Judas, one of the twelve, came, and with him a great multitude with swords and staves, from the chief priests and elders of the people.

48 Now he that betrayed him, gave them a sign, saying, Whomsoever I shall kiss, that same is he; hold him fast.

49 And forthwith he came to Jesus, and said, Hail, Master; and kissed him.

50 And Jesus said unto him, Friend, wherefore art thou come? Then came they, and laid hands on Jesus, and took him.

51 And behold, one of them which were with Jesus, stretched out his hand, and drew his sword, and struck a servant of the high priest, and smote off his ear.

52 Then said Jesus unto him, Put up again thy sword into his place: for all they that take the sword, shall perish with the sword.

53 Thinkest thou that I cannot now pray to my Father, and he shall presently give me more than twelve legions of angels?

54 But how then shall the scriptures be fulfilled, that thus it must be?

55 In that same hour said Jesus to the multitudes, Are ye come out as against a thief with swords and staves for to take me? I sat daily with you teaching in the temple, and ye laid no hold on me.

56 But all this was done, that the scriptures of the prophets might be fulfilled. Then all the disciples forsook him, and fled.

57 And they that had laid

den, leidden hem henen tot Kajaphas, den hoogepriester, alwaar de schriftgeleerden en ouderlingen vergaderd waren.

58 En Petrus volgde hem van verre tot aan de zale des hoogepriesters, en binnengegaan zijnde, zat hij bij de dienaren, om het einde te zien.

59 En de overpriesters, en de ouderlingen, en de geheele groote raad zochten valsche getuigenis tegen Jezus, opdat zij hem dooden mogten; en vonden niet.

60 En hoewel daar vele valsche getuigen toegekomen waren, zoo vonden zij toch niet.

61 Maar ten laatste kwamen twee valsche getuigen, en zeiden: Deze heeft gezegd: Ik kan den tempel Gods afbreken, en in drie dagen denzelven opbouwen.

62 En de hoogepriester, opstaande, zeide tot hem: Antwoordt gij niets? wat getuigen dezen tegen u?

63 Doch Jezus zweeg stille. En de hoogepriester antwoordende zeide tot hem: Ik bezwere u bij den levenden God, dat gij ons zegt, of gij zijt de Christus, de Zoon Gods?

64 Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch ik zegge ulieden: Van nu aan zult gij zien den Zoon des menschen, zittende ter regterhand der kracht Gods, en komende op de wolken des hemels.

65 Toen verscheurde de hoogepriester zijne kleederen, zeggende: Hij heeft God gelasterd, wat hebben wij nog getuigen van noode? ziet, nu hebt gij zijne Gods lastering gehoord.

66 Wat dunkt ulieden? En zij antwoordende zeiden: Hij is des doods schuldig.

67 Toen spogen zij in zijn aangezigt, en sloegen hem met vuis

ten.

68 En anderen gaven hem kin

hold on Jesus, led him away to Caiaphas the high priest, where the scribes and the elders were assembled.

58 But Peter followed him afar off, unto the high priest's palace, and went in, and sat with the servants to see the end.

59 Now the chief priests, and elders, and all the council, sought false witness against Jesus, to put him to death;

60 But found none: yea, though many false witnesses came, yet found they none. At the last came two false witnesses,

61 And said, This fellow said, I am able to destroy the temple of God, and to build it in three days.

62 And the high priest arose, and said unto him, Answerest thou nothing? what is it which these witness against thee?

63 But Jesus held his peace. And the high priest answered and said unto him, I adjure thee by the living God, that thou tell us whether thou be the Christ the Son of God.

64 Jesus saith unto him, Thou hast said: nevertheless, I say unto you, Hereafter shall ye see the Son of man sitting on the right hand of power, and coming in the clouds of heaven.

65 Then the high priest rent his clothes, saying, He hath spoken blasphemy; what further need have we of witnesses? behold, now ye have heard his blasphemy.

66 What think ye? They an swered and said, He is guilty of death.

67 Then did they spit in his face, and buffeted him; and others smote him with the palms of their hands,

68 Saying, Prophesy unto us, thou

nebakslagen, zeggende: Profeteer Christ, Who is he that smote ons, Christus! wie is 't, die u thee?

geslagen heeft?

69 En Petrus zat buiten in de 69 Now Peter sat without in zale; en eene dienstmaagd kwam tot hem, zeggende Gij waart ook met Jezus den Galileër.

70 Maar hij loochende het voor allen, zeggende: Ik weet niet, wat gij zegt.

71 En als hij naar de voorpoort uitging, zag hem eene andere dienstmaagd, en zeide tot degenen, die aldaar waren: Deze was ook met Jezus den Nazarener.

72 En hij loochende het wederom met eenen eed, zeggende: Ik kenne den mensch niet.

73 En een weinig daarna, die er stonden, bijkomende, zeiden tot Petrus Waarlijk gij zijt ook van die, want ook uwe sprake maakt u openbaar.

74 Toen begon hij zich te vervloeken, en te zweren: Ik kenne den mensch niet.

75 En terstond kraaide de haan; en Petrus werd indachtig des woords van Jezus, die tot hem gezegd had: Eer de haan gekraaid zal hebben, zult gij mij driemaal verloochenen. En naar buiten gaande, weende hij bitterlijk.

HOOFDSTUK XXVII.

LS nu morgenstond

the palace: and a damsel came unto him, saying, Thou also wast with Jesus of Galilee.

70 But he denied before them all, saying, I know not what thou sayest.

71 And when he was gone out into the porch, another maid saw him, and said unto them that were there, This fellow was also with Jesus of Nazareth.

72 And again he denied with an oath, I do not know the man.

73 And after a while came unto him they that stood by, and said to Peter, Surely thou also art one of them; for thy speech bewrayeth thee.

74 Then began he to curse and to swear, saying, I know not the man. And immediately the cock

crew.

75 And Peter remembered the word of Jesus, which said unto him, Before the cock crow, thou shalt deny me thrice. And he went out, and wept bitterly.

CHAPTER XXVII.
morning was

Al het waren alle de W all the chief priests and

overpriesters en de ouderlingen elders of the people took coundes volks te zamen raad genomen sel against Jesus to put him to tegen Jezus, dat zij hem dooden death. zouden.

2 En hem gebonden hebbende, 2 And when they had bound leidden zij hem weg, en gaven hem him, they led him away, and deover aan Pontius Pilatus, den stad-livered him to Pontius Pilate the houder.

3 Toen heeft Judas, die hem verraden had, ziende dat hij veroordeeld was, berouw gehad, en heeft de dertig zilveren penningen den overpriesteren en den ouderlingen wedergebragt,

governor.

3 T Then Judas, which had betrayed him, when he saw that he was condemned, repented himself, and brought again the thirty pieces of silver to the chief priests and elders,

« AnteriorContinuar »