Imágenes de páginas
PDF
EPUB

in hare vaten, met hare lam- | in de aarde, en verbergde het

pen.

5 Als nu de Bruidegom ver toefde, werden zij alle sluimerig, en vielen in slaap.

6 En ter middernacht geschiedde een geroep: Zie, de Bruidegom komt, gaat uit hem te gemoet!

7 Toen stonden al die maagden op, en bereidden hare iampen.

8 En de dwaze zeiden tot de wijze: Geeft ons van uwe olie, want onze lampen gaan uit.

9 Doch de wijze antwoordden, zeggende: Geenszins, opdat er misschien voor ons en voor u niet genoeg zij; maar gast liever tot de verkoopers, en koopt voor u zelve.

10 Als zij nu heengingen om te koopen, kwam de Bruide gom, en die gereed waren, gin gen met hem in tot de bruiloft, en de deur werd gesloten.

11 Daarna kwamen ook de andere maagden, zeggende: Heere, heere, doe ons open!

12 En Hij, antwoordende, zeide: Voorwaar zeg ik u, ik ken u niet.

13 Zoo waakt dan, want gij weet den dag niet, noch de ure, in dewelke de Zoon des menschen komen zal.

14 Want het is gelijk een mensch, die buiten 'slands rei. zende, zijn dienstknechten riep, en gaf hun zijne goede

ren over.

15 En den eenen gaf hij vijf talenten, en den anderen twee, en den derden één, een iege. lijk naar zijn vermogen, en verreisde terstond.

16 Die nu de vijf talenten ontvangen had, ging heen, en en handelde daarmede, en won andere vijf talenten.

17 Desgelijks ook die de twee ontrangea had, die won ook

andere twee.

18 Maar die het ééne ontvangen had, ging heen en groef

geld zijns heeren.

19 En, na eenen langen tijd kwam de heer van dezelve dienstknechten, en hield rekening met hen.

20 En die de vijf talenten ontvangen had, kwam, en bragt tot hem andere vijf talenten, zeggende: Heere, vijf talenten hebt gij mij gegeven; zie, andere vijf talenten heb ik boven dezelve gewonnen.

21 En zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht! over weinig rijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten: ga in, in de vreugde uws heeren.

22 En die de twee talenten ontvangen had, kwam ook tot hem, en zeide: Heere, twee talenten hebt gij mij gegeven; zie, twee andere talenten heb. ik boven dezelve gewonnen.

23 Zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht! over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heeren.

24 Maar die het ééne talent ontvangen had, kwain ook, en zeide: Heere, ik ken u, dat gij een hard mensch zijt, maaijende waar gij niet ge zaaid hebt, en vergaderende van daar, waar gij niet gestrooid hebt;

25 En bevreesd zijnde, ben ik heengegaan, en heb uw talent verborgen in de aarde: zie, gü hebt het uwe.

26 Maar zijn heer, antwoor dende, zeide tot hem: Gij boo ze en lulje dienstknecht! j wist, dat ik maai, waar ik niet gezaaid heb, en van daar vergadere, waar ik niet gestrooid heb.

27 Zoo moest gij dan mijn geld den wisselaren gedaan hebben, en ik, komende, zou het mijne wedergenomen hebben met woeker.

28 Neemt dan van hem bet ta

lent weg, en geeft het denge- 1 nen die de tien talenten heeft.

29 Want een iegelijk die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar van dengenen die niet heeft, van dien zal genomen worden ook dat hij heeft.

30 En werpt den onnutten dienstknecht uit in de buitenste duisternis! Daar zal weening zijn en knersing der tanden.

31 En wanneer de Zoon des menschen komen zal in zijne heerlijkheid, en al de heilige Engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den Troon zijner heerlijkheid.

32 En voor Hem zullen al de volken vergaderd worden, en Hij zal ze van elkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt.

33 En Hij zal de schapen tot zijne regterhand zetten, maar de bokken tot zijne linkerhand

34 Aisdan zal de Koning zeggen tot degenen die tot zijne regterhand zijn: Komt, gij gezegenden mins Vaders! beërft dat Koning ijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der Jer wereld.

35 Want Ik ben hongerig ge. weest, en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij te drin. ken gegeven; Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij geher bergd.

36 Ik was naakt, en gij hebt

39 En wanneer hebben wij U krank gezien, of in de gevangenis, en zijn tot U gekomen?

40 En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar Ik zeg u: voor zooveel gij dit één dezer mijne minste broeders gedaan hebt, zoo hebt gij dat Mij gedaan!

41 Dan zal Hij zeggen ook tot degenen die ter linkerhand zijn: Gaat weg van Mij, gi vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijnen engelen bereid is!

42 Want Ik ben hongerig ge weest, en gij hebt Mij niet te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij niet te drinken gegeven;

43 Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij niet geherbergd; naakt, en gij hebt Mij niet gekleed; krank en in de gevangenis, en gij hebt Mij niet bezocht.

44 Dan zullen ook dezen Hem antwoorden, zeggende: Heere! wanneer hebben wij U hongerig gezien, of dorstig, of een vreemdeling, of naakt, of krank, of in de gevangenis, en hebben U niet gediend?

45 Dan za! Hij hun antwoorden en zeggen: Voorwaar zeg Ik u voor zooveel gij dit één van deze minsten niet gedaan hebt, zoo hebt gü het Mij ook niet gedaan!

46 En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn: maar de regtvaar Mij gekleed; Ik ben krank gedigen in het eeuwige leven. weest, en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis, en gij zijt tot Mij gekomen.

37 Dan zullen de regtvaar digen Hem antwoorden, zeg gende: Heere! wanneer heb ben wij U hongerig gezien, en gespijzigd of dorstig, en te drinken gegeven?

38 En wanneer hebben wij U een vreemdeling gezien, en geherbergd of naakt, en ge. leed?

HOOFDSTUK 25.

al deze woorden geëindigd N het is geschied, als Jezus had, dat Hij tot zijne discipe len zeide:

2 Gij weet dat na twee da. gen het Pascha is, en de Zoon des menschen zal overgeleverd worden, om gekruisigd te wor

den.

3 Toen vergaderden de Over

priesters, en de Schriftgeleer den en de Ouderlingen des volks, in de zaal des Hoogepriesters, die genaamd was kajáfas;

4 En beraadslaagden te za men, dat zij Jezus met listig heid vangen en dooden zou. den.

5 Doch zij zeiden: Niet in het feest, opdat er geen oproer worde onder het volk!

6 Als nuJezus te Bethanië was, ten huize van Simon, den melaatsche,

7 Kwam tot Hem eene vrouw, hebbende een albasten flesch met zeer kostelijke zalf, en goot ze uit op zijn hoofd, daar Hij aan tafel zat.

8 En zijne dieipelen dat ziende, namen het zeer kwalijk, zeggen. de: Waartoe dit verlies?

9 Want deze zalf had kunnen duur verkocht, en de penningen den armen gegeven worden.

10 Maar Jezus, zulks ver staande, zeide tot hen: Waarom doet gij deze vrouwe moeite aan want zij heeft een goed werk aan Mij gewrocht.

11 Want de armen hebt gü altijd met u, maar Mij hebt gü niet altijd.

12 Want als zij deze zalf op mijn ligchaam gegoten heeft, zoo heeft zij het gedaan tot eene voorbereiding van mijne begrafenis,

13 Voorwaar zeg Ik u: alwaar dit Evangelie gepredikt zal worden in de geheele wereld, daar zal ook tot hare gedach tenis gesproken worden van hetgeen zij gedaan heeft!

14 Toen ging één van de twaalve, genaamd Judas Iskáriot, tot de Overpriesters,

15 En zeide: Wat wilt gij mij geven, en ik zal Hem u overle veren? En zij hebben hem toegelegd dertg zilveren peanin gen.

16 En van toen af zocht hij

gelegenheid, opdat hij Hem overleveren mogt.

17 En op den eersten dag der ongehevelde brooden kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende tot Hem: Waar wilt Gij, dat wij u bereiden het Pa

scha te eten?

18 En Hij zeide: Gaat heen. in de stad tot zulk eenen, en zegt hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij, Ik zal bij u het Pascha houden met mijne discipelen.

19 En de discipelen deden gelijk Jezus bun bevolen had, en bereidden het Pascha.

20 En als het avond geworden. was, zat Hij aan met de twaalve.

21 En toen zij aten, zeide Hij: Voorwaar Ik zeg u, dat één van u Mij zal verraden.

22 En zij, zeer bedroefd geworden zijnde, begon een iegelijk van hen tot Hem te zeg. gen: Ben ik het, Heere?

23 En Hij, antwoordende, zeide: Die de band met Mij in den schotel indoopt, die zal Mij verraden.

24 De Zoon des menschen. gaat wel henen, gelijk van Hem geschreven is, maar wee dien mensch, door welken de Zoon des menschen verraden wordt het ware hem goed, zoo die mensch niet geboren was geweest.

25 En Judas, die Hem verried, antwoordde en zeide: Ben ik het, Rabbi Hij zeide tot hem: Gj hebt het gezegd.

26 En als zij aten, nam Jezus het brood, en gezegend heb bende, brak Hij het, en gaf het den discipelen, en zeide: Neemt, eet, dat is mijn lig. chaam.

27 En Hij nam den drinkbe ker, en gedankt hebbende, gif hun dies, zeggende: Drinkt allen daaruit.

25 Want dat is mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testa ments, hetwell voor velen ver

goten wordt tot vergeving der zonden.

29 En Ik zeg u. dat Ik van nu aan niet zal drinken van deze vrucht des wijnstoks, tot op dien dag, wanneer ik met u dezelve nieuw zal dr.nken in het Koningrijk mijns Vaders,

30 En als zij den lofzang ge. zongen hadden, gingen zij uit naar den Olberg.

31 Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in dezen nac t; want eris geschreven: Ik zal den her der slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden.

32 Maar nadat Ik zal opge staan zijn, zal ik u voorgaan naar Galilét.

33 Doch Petrus, antwoord-nde, zeide tot Hem: Al werden zij ook allen aan U geërgerd, ik zal nimmermeer geërgerd

worden.

34 Jezus zeide tot hem: voorwaar Ik zeg u, dat gij in dezen zelven nacht, eer de haan ge krasid zal hebben, Mij driemaal zult verloschenen.

gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.

40 En Hij kwam tot de discipelen, en vond hen slapende en zeide tot Petrus: Kunt gij dan niet één uur met Mij waken?

41 Waakt en bidt, opdat gi niet in verzoeking komt de geet is wel gewillig, maar ht vlee ch is zwak.

42 Wederom ten tweeden male heengaande. bad Hij. zeggen. de Mijn Vader! indien deze drinkbeker van Mij niet voorbij kan gaan, tenzij dat Ik hem drinke, Uw wil geschiede!

43 En komende bij hen, vond Hij hen wederom slapende: want hunne oogen waren be zwaard.

44 En hen latende, ging Hj wederom heen, en bad ten derden male, zeggende dezelfde woorden.

45 Toen kwam Hij tot zijne discipelen, en zeide tot hen: Slaapt nu voort, en rust; zie, de ure is nabij gekomen, en de Zoon des menschen wordt overgeleverd in de handen der zondaren.

35 Petrus zeide tot Hem: Al moest ik ook met U sterven, 46 Staat op, laat ons gaan, zie, zoo zal ik U geenszins verloo-hij is nabij die Mij verraadt! chenen! Desgelijks zeiden ook al de discipelen.

36 Toen ging Jezus met hen in eene plaats, genaamd Geth

47 En als Hij nog sprak, zie, Judas, één van de twaalve, kwam, en met hem eene groote schare met zwaarden en stok

sémané, en zeide tot de disci-ken, ge.onden van de Over

pelen: Zit hier neder, tot at Ik heenga, en aldaar zal gebeden hebben.

37 En met Zich nemende Petrus, en de twee zonen van Zebedéüs, begon Hij droevig en zeer beangst te worden.

38 Toen zeide Hij tot hen; Mijne ziel is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt met Mij.

39 En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op zijn aange zigt, biddende en zeggende: Mijn Vader! indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan! doch niet

priesters en Ouderlingen des volks.

48 En die Hem verried, had hun een teeken gegeven, zeg gende: Dien ik zal kussen, de zelve is het, grijpt Hem!

49 En terstond komende tot Jezus, zeide hij: Wees gegroet, Rabbi! en hij kuste Hem.

50 Maar Jezus zeide tot hem: Vriend, waartoe zijt gij hier? Toen kwamen zij toe, en sloegen de handen aan Jezus, en grepen Hem.

i En zie, één van degenen die met Jezus waren, de hand uitstekende, trok zijn zwaard

nit, en slaande den dienst | woordt gij niets? wat getuigen knecht des Hoogepriesters, hieuw zijn oor af

52 Toen zeide Jezus tot hem: Keer uw zwaard weder in zijne plaats want allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan.

54 of meent zij. dat ik mijnen Vader nu niet bidden kan, en Hij zal Mij meer dan twaalf legionen Engelen bijzetten?

54 Hoe zouden dan deSchriften vervuld worden, die zeggen, dat het alzoo geschieden moet?

55 Ter zelver ure sprak Jezus tot de scharen: Gij zijt uitgegaan als tegen eenen moordenaar met zwaarden en stokken, om Mij te vangen; dagelijks zat Ik bij u. leerende in den Tempel, en gij hebt Mij niet gegrepen;

56 Doch dit alles is geschied, opdat de Schriften der Profeten zouden vervuld worden. Toen vlugtten al de discipelen, Hem verlaten de.

57 Die nu Jezus gevangen hadden leidden Hem heen tot Kajafas, den Hoogepries ter, alwaar de Schriftgeleer den en Ouderlingen vergaderd

waren.

58 En Petrus volgde Hem van verre tot aan de zaal des Hooge priesters, en binnengegaan zijnde, zat hij bij de dienaren, oin het einde te zien.

59 En de Overpriesters, en de Ouderlingen, en de geheele groote Raad zochten valsche getuienis tegen Jezus, opdat zij Hem dooden mogten: en vonden niet.

60 En hoewel er vele valsche | getuigen toegekonien waren, 200 vonden zij toch niet.

61 Mair ten uitste kwamen twee val-che getuigen, en zeiden Deze heeft gezegd: Ik kan den Tetupel Gords afbre ken, en in drie dagen denzel ven opbouwen.

62 En de Hoogepriester, op staande, zeide tot Hem. Ant

dezen tegen u?

63 Doch Jezus zweeg stil. En de Hoogepriester, antwoorden de, zeide tot Hem: Ik bezweer u bij den levenden God, dat gij ons zegt, of gij zijt de Christus, de Zoon van God?

61 Jezus zeide tot hem: Gi hebt het gezegd. Doch Ik zeg ulieden: van nu aan zult gij zien den Zoon des menschen, zittende ter regterhand der kracht Gods, en komende op de wolken des hemels.

65 Toen verscheurde de Hoogepriester zijne kleederen, zeg gende; Hij heeft God gelasterd, wat hebben wij nog getuigen van noode? Zie, nu hebt gij zijne Godslastering gehoord!

66 Wat dunkt ulieden? En zij, antwoordende, zeiden: Hij is des doods schuldig!

67 Toen spogen zij in zijn aangezigt, en sloegen Hem met vuisten.

65 En anderen gaven Hem kinnebakslagen, zeggende: Profeteer ons, Christus! wie is het, die u geslagen heeft?

69 En Petrus zat buiten in de zaal; en eene dienstmaagd kwam tot hem, zeggende: G waart ook met Jezus, den Ga lileër.

70 Maar hij loochende het voor allen, zeggende: Ik weet niet. wat gij zegt.

71 En als hij naar de voor. poort uitging, zag hem eenɔ andere dienstmaagd, en zeide tot degenen die aldaar waren: Deze was ook met Jezus den Nazaréner.

72 En hij loochende het wederom met eenen eed, zej. gewle: Ik ken den mensch

[blocks in formation]
« AnteriorContinuar »