Imágenes de páginas
PDF
EPUB

viceken, en te zweren: Ik ken | penningea genomen, de waarde

den mensch niet!

75 En terstond kraaide de haan; en Petrus werd indachtig het woord van Jezus, die tot hem gezegd had: Eer de haan gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En naar buiten gaande, weende hij bitterlijk.

HOOFDSTUK 27.

LS het nu morgenstond ge

Overpriesters en de Ouderlingen des volks te zamen raad genomen tegen Jezus, dat zij Hem dooden zouden.

2 En Hem gebonden hebben de, leidden zij Hem weg, en gaven Hem over aan Pontius Pilatus, den Stadhouder.

3 Toen heeft Judas, die Hem verraden had, ziende dat Hij ver oordeeld was, berouw gehad, en heeft de dertig zilveren peanin gen den Overpriesteren en den Ouderlingen wedergebragt,

4 Zeggende: Ik heb gezondigd, verradende het onschuldig bloed! Maar zij zeiden:

des gewaardeerden van de kin deren Israels, denwelken z gewaardeerd hebben,

10 En hebben dezelve gege ven voor den akker des pottenbakkers: volgens hetgeen mij de Heere bevolen heeft.

11 En Jezus stond voor den Stadhouder; en de Stadhouder vraagde Hem, zeggende: Zijt gij de Koning der Joden? En Jezus zeide hem: Gij zegt het.

12 En als Hij van de Overpriesters en de Ouderlingen beschuldigd werd,antwoorddeHij niets.

13 Toen zeide Pilatus tot Hem: Hoort gij niet, hoe vele zaken zij tegen u getuigen?

14 Maar Hij antwoordde hem niet op een éénig woord, alzoo dat de Stadhouder zich zeer ver. wonderde.

15 En op het feest was de Stadhouder gewoon den volke éénen gevangene los te laten, welken zij wilden.

16 En zij hadden toen een welbekenden gevangene, genaamd Bar-abbas.

17 Als zij dan vergaderd wa Wat gaat ons dat aan? Gren, zeide Pilatus tot hen: Welmoogt toezien.

5 En als hij de zilveren penningen in den Tempel geworpen had, vertrok hij, en heengaande verworgde zich zelrea.

6 En de Overpriesters, de zilveren penningen nemende, zeiden: Het is niet geoorloofd dezelve in de offerkist te leg. gen, dewijl het een prijs des bloeds is.

7 En te zamen raad genomen hebbende, kochten zij daarmede den akker des pottenbakkers, tot eene begrafenis voor de vreemdelingen.

8 Daarom is die akker genaamd de akker des bloede, tot op den huidigen dag.

9 Toen is vervuld geworden

ken wilt gij dat ik u zal loslaten, Bar-abbas, of Jezus, die genaand wordt Christus?

18 Want bij wist dat zij Hem door nijdigheid overgeleverd hadden.

19 En als hij op den regter stoel zat, zoo heeft zijne huisvrouw tot hem gezonden, zeg gende: Heb toch niet te doen met dien regtvaardige: want ik heb heden veel geleden in den droom om zijnentwil.

20 Maar de Overpriesters en de Ouderlingen hebben de scha ren aangeraden, dat zij zou. den Bar-abbas begeeren, en Je zus dooden.

21 En de Stadhouder, antwoordende, zeide tot hen: Wel

hetgeen gesproken is door denken van deze twee wilt gij dat

profeet Jeremaia, zeggende: En zij hebben de dertig zilveren

ik u zal loslaten? En xij zeiden: Bar-abbas.

22 Pilatus zeide tot hen: Wat zal ik dan doen met Jezus, die genaamd wordt Christusi Zij zeiden allen tot hem: Laat hem gekruisigd worden!

23 Doch de Stadhouder zeide: Wat heeft hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer, zeggende: Laat hem gekruisigd worden!

24 Als nu Pilatus zag, dat hij niet vorderde, maar veel meer, dat er oproer werd, nam hij water en wiesch de handen voor de schare, zeggende: Ik ben onschuldig aan het bloed dezes regtvaardigen; gijlieden moogt toezien!

25 En al het volk, antwoordende, zeide: Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!

26 Toen liet hij hun Bar-abbas los, maar Jezus gegeeseld heb. bende, gaf hij Hem over om gekruisigd te worden...

27 Toen namen de krijgsknechten des Stadhouders Jezus met zich in het regthuis, en vergaderden over Hem de gansche bende.

28 En als zij Hem ontkleed hadden, deden zij Hem een purperen mantel om;

29 En eene kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten die op zijn hoofd, en eenen riet stok in zijne regterhand; en vallende op hunne knieën voor Hem, bespotten zij Hem, zeg gende: Wees gegroet, gij Koning der Joden?

30 En op Hem gespogen heb bende, namen zij den rietstok en sloegen op zijn hoofd.

31 En toen zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den mantel af, en deden Hem zijne kleederen aan, en leidden Hem Leen om te kruisigen.

32 En uitgaande, vonden zij eenen man van Cyréne, met na me Simon; dezen dwongen zij, dat hij zijn kruis droeg.

33 En gekomen zijnde tot de plaats, genaamd Golgotha,

welke is gezegd Hoofdscheêlplaats,

34 Gaven zij Hem te drinken edik met gal gemengd; en als Hij dien gesmaakt had, wilde Hij niet drinken.

35 Toen zij nu Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij zijne kleederen, het lot werpende; opdat vervuld zou worden hetgeen gezegd is door den profeet: Zij hebben mijne kleederen onder zich verdeeld, en hebben het lot over mijne kleeding geworpen.

36 En zij, nederzittende, bewaarden Hem aldaar.

37 En zij stelden boven zijn hoofd zijne beschuldiging ge schreven: DEZE IS JEZUS, DE KONING DER JODEN.

38 Toen werden met Hem twee moordenaars gekruisigd, één ter regter-, en één ter linkerzijde.

39 En die voorbijgingen, las. terden Hem, schuddende hun ne hoofden,

40 En zeggende: Gij, die der Tempel afbreekt, en in drie da gen opbouwt, verlos u zelver. Indien gij de Zone Gods zij zoo kom af van het kruis!

41 En desgelijks ook de Overpriesters met de Schriftgeleerden, en Ouderlingen, en Farizeën, Hem bespottende, zeiden:

42 Anderen heeft Hij verlost, Hij kan zich zelven niet verlossen. Indien Hij de Koning 18raëls is, dat Hij nu afkome van het kruis, en wij zullen Hem gelooven!

43 Hij heeft op God be trouwd; dat Hij Hem nu verlosse, indien Hij Hem wel wil! want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon.

44 En hetzelfde verweten Hem ook de moordenaars, die met Hem gekruisigd waren.

45 En van de zesde ure aan werd er duisternis over de geheele aarde, tot de negle

ure toe.

46 En omtrent de negende ure riep Jezus met eene groote stem, zeggende: ELI, EL, LAMA SABACHTHANI! dat is: Mijn God, min God! waarom hebt Gij Mij verlaten!

47 En sommigen van die daar stonden, zulks hoorende, zei. den: Deze roept Elias.

48. En terstond één van hen, toeloopende, nam een spons, en die met edik gevuld hebbende stak ze op een rietstok, cu gaf Hem te drinken.

49 Doch de anderen zeiden: Houd op, laat ons zien, of Elias komt om Hem te verlossen.

50 En Jezus, wederom met eene groote stem roepende, gaf den geest.

1 En zie, het voorhangsel de Tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden; en de aarde beefde, en de steenrot zen scheurden;

52 En de graven werden geopend, en vele ligchamen der heiligen, die ontslapen waren, werden opgewekt;

53 En uit de graven uitgegaan zijnde, na zijne opstanding, kwamen zij in de heilige stad, en zijn velen verschenen.

54 En de Hoofdman over honderd, en die met hem Jezus bewaarden, ziende de aardbe ving, en de dingen die geschied waren, werden zeer bevreesd, zeggende: Waarlijk, deze was Gods Zoon!

55 En aldaar waren vele vrouwen, van verre aanschouwende, die Jezus gevolgd waren van Galiléa, om Hem te dienen.

55 Onder dewelke was Maria Magdalena, en María, de moeder van Jakóbus en Joses, en de moeder der zonen van Zebe déüs.

57 En als het avond geworden was, kwam een rijk man van Arimathéa, met name Jozef, die ook zelf een discipel van Jezus was.

58 Deze kwam tot Pilatus, en

begeerde het ligchaam van Jezus. Toen beval Pilatus, dat kem het ligchaam gegeven zou worden.

59 En Jozef, het ligchaam nemende, wond hetzelve in een zuiver fijn lijnwaad;

60 En leide dat in zijn nieuw graf, hetwelk hij in eene steenrots uitgehouwen had; en eenen grooten steen tegen de deur des grafs gewenteid hebbende, ging bij weg.

61 En aldaar was María Magdaléna, en de andere Maria, zittende tegenover het graf.

62 Des anderen daags nu, welke is na de voorbereiding, ver gaderden de Overpriesters en de Farizeën tot Pilatus,

63 Zeggende: Heer, wij zijn indachtig, dat deze verleider, nog levende, gezegd heeft: Na drie dagen zal ik opstaan.

64 Beveel dan, dat het graf verzekerd worde tot den derden dag toe, opdat zijne discipelen misschien niet komen bij nacht, en stelen hem, en zeggen tot het volk: Hij is opgestaan van de dooden; en 200 zal de laatste dwaling erger zijn dan de eerste.

65 En Pilatus zeide tot henlieden: Gij hebt eene wacht, gaat henen, verzekert het, ge lijk gij het verstaat.

66 En zij heengaande, verzekerden het graf met de wacht, den steen verzegeld i hebbende.

[blocks in formation]

3 En zijne gedaante was ge- | lijk een bliksem, en zijne kleeding wit, gelijk sneeuw.

4 En uit vrees van hem zijn de, wachters zeer verschrikt geworden, en werden als dooden.

5 Maar de Engel, antwoorden de, zeide tot de vrouwen: Vreest glieden niet; want ik weet dat gij zoekt Jezus, die gekruisigd was.

6 Hij is hier niet; want Hij is opgestaan, gelijk Hij gezegd heeft. Komt herwaarts, ziet de plaats, waar de Heere gelegen heeft.

7 En gaat haastelijk heen en zegt zijnen di- cipelen, dat Hij opgestaan is van de dooden en zie, Hij gaat u voor naar Galiléa; daar zult gij Hem zien. Zie, ik heb het ulieden gezegd.

8 En haastelijk uitgaande van het grat, met vreeze en groote blijdschap, liepen zij henen, om hetzelve zijnen discipelen te boodschappen.

9 En als zu heengingen, om zijnen discipelen te boodschappen, zie, Jezus is haar ontmoet, zeggende: Weest gegroet! En zij, tot Hem komende, grepen zijne voeten, en aan baden Hem.

10 Toen zeide Jezus tot haar: Vreest niet gaat henen, bood schapt mijnen broederen, dat zij heengaan naar Galilea, en aldaar zullen zü Mij zien.

11 En als zij heengingen, zie, eenigen van de wacht

kwamen in de stad, en boodschapten den Overpriesters al de dingen, die geschied waren.

12 En zij vergaderd zijnde met de Ouderlingen, en te za men raad genomen hebbende, gaven zij den krijgsknechten veel gelds,

13 En zeiden: Zegt: Zijne discipelen zin des nachts ge komen en hebben Hem gestelen, als wij sliepen.

14 En indien zulks komt gehoord te worden van den Stadhouder, wij zullen hem tevreden stellen, en maken dat gij zonder zorg zijt.

15 En zij, het geld genomen hebber.de, deden gelijk zij geleerd waren. En dit woord is verbreid geworden bij de Jo den, tot op den huidigen dag.

16 En de elf discipelen zijn. heengegaan naar Galiléa, naar den berg, waar Jezus hen be. scheiden had.

17 En als zij Hem zagen, baden zij Hem aan; doch sommige twijfelden..

18 En Jezus, bij hen komen de, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle magt in hemel en op aarde.

19 Gaat dan henen, onder wijst al de volken, dezelve doopende in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes: leerende hen onderhouden alles, wat Ik u geboden heb.

20 En zie, Ik ben met ulieden, al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen.

HET HEILIG EVANGELIE

NAAR de beschrijving van

MARKUS.

HOOFDSTUK 1.

melen opengaan, en den Geest gelijk een duif op Hem neder

IET begin des Evangelies van dalen.

JEZUS CHRISTUS, den Zoon van God.

2 Gelijk geschreven is in de Profeten Zie, Ik zende mijnen Engel voor uw aangezigt, die uwen weg voor U heen bereiden zal.

3 De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt zijne paden regt!

4 Johannes was doopende in de woestijn, en predikende den doop der bekeering tot vergeving der zouden.

5 En al het Joodsche land ging tot hem uit, en die van Jeruzalem, en werden alle van hem gedoopt in de rivier de Jordaan, belijdende hunne

zonden.

6 En Johannes was gekleed met kemelshaar, en met eenen lederen gordel om zijne lenden, en at sprink hanen en wilden honig.

7 En hij predikte, zeggende: Na mij komt die sterker is dan ik, wien ik niet waardig ben, nederbukkende, den riem zijner schoenen te ontbinden.

8 Ik heb ulieden wel gedoopt met water, maar Hij zal u doopen met den Heiligen Geest.

9 En het geschiedde in die zelve dagen, dat Jezus kwam van Nazareth, gelegen in Galiléa, en werd van Johannes gedoopt in de Jordaan.

10 En terstond, als Hij uit het water opklom, zag hij de he

11 En er geschiedde eene stem uit de hemelen: Gij zijt mijn geliefde Zoon, in den. welken Ik mijn welbehagen heb!

12 En terstond dreef Hem de Geest uit in de woestijn.

13 En Hij was aldaar in de woestijn veertig dagen, ver. zocht van den Satan, en was bij de wilde gedierten; en de Engelen dienden Hem.

14 En nadat Johannes overgeleverd was, kwam Jezus in Galiléa, predikende het Evangelie van het Koningrijk Gods.

15 En zeggende: De tijd is vervuld, en het Koningrijk Gods nabij gekomen; bekeert u, en gelooft het Evangelie!

16 En wandelende bij de Galilésche zee, zag hij Simon en Andréas, zijnen broeder, wer pende het net in de zee (want zij waren visschers);

17 En Jezus zeide tot hen: Volgt Mij na, en Ik zal maken dat gij visschers der menschen zult worden.

18 En zij, terstond hunne netten verlatende, zijn Hem gevolgd.

19 En van daar een weinig voortgegaan zijnde, zag hij Ja kóbus, den zoon van Zebedéüs, en Johannes zijnen broeder, en dezelve in het schip hunne netten vermakende.

20 En terstond riep Hij hen; en zij, latende hunnen vader Zebedéüs in het schip, met de

« AnteriorContinuar »