Imágenes de páginas
PDF
EPUB

overgeleverd in de handen der. zondaren!

42 Staat op, laat ons gaan; zie, die Mij verraadt is nabij.

43 En terstond, als Hij nog sprak, kwam Judas aan, die één was van de twaalve, en met hem eene groote schare, met zwaarden en stokken, gesonden van de Overpriesters, en de Schriftgeleerden, en de Ouderlingen.

44 En die Hem verried, had hun een gemeen teeken gegeven, zeggende: Dien ik kus sen zal, die is het; grijpt Hem, en leidt Hem zekerlijk henen.

45 En als hij gekomen was, ging hij terstond tot Hem, en zeide: Rabbi, Rabbi! en kuste Hem.

46 En zij sloegen hunne handen aan Hem, en grepen Hein.

47 En één dergenen die daarbij stonden, het zwaard trekkende, sloeg den dienstknecht des Hoogepriesters, en hieuw hem zijn oor af.

48 En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Zijt gij uitge gaan, met zwaarden en stokken, als tegen eenen moorde naar, om Mij te vangen?

49 Dagelijks was Ik bij ulie den in den Tempel, leerende, en gij hebt Mij niet gegrepen maar dit geschiedt, opdat de Schriften vervuld zouden wor den.

50 En zij, Hem verlatende, zijn allen gevloden.

51 En een zeker jongeling volgde Hem, hebbende een lijn waad omgedaan over het naakte lijf, en de jongelingen grepen hem.

52 En hij, het lijnwaad ver. latende, is naakt van hen gevloden.

53 En zij leidden Jezus henen tot den Hoogepriester; en bij hem vergaderden al de Overpriesters, en de Ouderlingen, en de Schriftgeleerden.

54 En Petrus volgde Hem van verre, tot binnen in de zaal des Hoogepriesters, en hij was mede zittende met de dienaren, en zich warmende bij het

vuur.

55 En de Overpriesters, en de geheele Raad, zochten getuigenis tegen Jezus, om Hem te dooden, en vonden niet.

56 Want velen getuigden valschelijk tegen Hem, en de getuigenissen waren niet eenparig.

57 En eenigen, opstaande, getuigden valschelijk tegen Hem, zeggende:

58 Wij hebben hem hooren zeggen: Ik zal dezen Tempel, die met handen gemaakt is, afbreken, en in drie dagen eenen anderen, zonder handen gemaakt, bouwen.

59 En ook alzoo was hunne getuigenis niet eenparig.

60 En de Hoogepriester, in het midden opstaande, vraag. de Jezus, zeggende: Antwoordt gij niets? Wat getuigen dezen tegen u?

61 Maar Hij zweeg stil, en antwoordde niets. Wederom vraagde Hem de Hoogepriester, en zeide tot Hem: Zijt gij de Christus de Zoon des gezegenden Gods?

62 En Jezus zeide: Ik ben het. En gijlieden zult den Zoon des menschen zien zitten ter regter. hand der kracht Gods, en ko. men met de wolken des hemels. 63 En de Hoogepriester, ver scheurende zijne kleederen, zeide: Wat hebben wij nog ge. tuigen van noode?

64 Gij hebt de Godslastering gehoord: wat dunkt ulieden? En zij allen allen veroordeelden Hem des doods schuldig to zijn.

65 En sommigen begonnen Hem te bespuwen, en zijn aan. gezigt te bedekken, en met vuisten te slaan, en tot Hem te zeggen: Profeteer! En de

[ocr errors]

dienaars gaven Hem kinnebak | schuldigden Hem van vele zaken; slagen.

66 En als Petrus beneden in de zaal was, kwam ééne van de dienstmaagden des Hoogepriesters;

67 En ziende Petrus zich warmende, zag zij hem aan, en zeide: Ook gij waart met Je zus den Nazaréner.

maar Hij antwoordde niets.

4 En Pilatus vraagde Hem wederom zeggende: Antwoordt gij niets? Zie hoevele zaken zij tegen u getuigen!

5 En Jezus heeft niets meer geantwoord, zoodat Pilatus zich verwonderde.

6 En op het feest liet hij hun

ook begeerden.

68 Maar hij heeft het geloo-éénen gevangene los, wien zij chend, zeggende: Ik ken hem niet, en ik weet niet, wat gij zegt. En hij ging buiten in de Voorzaal, en de haan kraaide.

69 En de dienstmaagd, hem wederom ziende, begon te zeg gen tot degenen die daarbij stonden: Deze is één van die.

70 Maar hij loochende het wederom. En een weinig daarna, die daarbij stonden zeiden wederom tot Petrus: Waarlijk, gij zijt een van die; want gij zijt ook een Galiléër, en uwe spraak gelijkt.

71 En hij begon zich zelven te vervloeken, en te zweren: Ik ken dozen mensch niet, dien gij zegt.

72 En de haan kraaide de tweede maal; en Petrus werd indachtig het woord, hetwelk Jezus tot hem gezegd had: Eer de haan tweemaal gekraaid zal hebben, zult gü Mij driemaal verloochenen. En hij, zich van daar makende, weende.

HOOFDSTUK 15.

N terstond, des morgens vroeg, hielden de Overpries ters te zamen raad, met de Ouder. lingen, en Schriftgeleerden, en den geheelen Raad; en Jezus gebonden hebbende, bragten zij Hem heen, en gaven Hem aan Pilatus over.

2 En Pilatus vraagde Hem: Zijt gij de Koning der Joden? En Hij, antwoordende, zeide tot hem: Gij zegt het.

8 En de Overpriesters be

7 En er was een, genaamd Bar-abbas, gevangen met an. dere medeoproermakers, die in het oproer een doodslag gedaan had.

8 En de scharê riep uit. en begon te begeeren, dat hij deed, gelijk hij hun altijd gedaan

had.

9 En Pilatus antwoordde hun, zeggende: Wilt gij dat ik u den Koning der Joden loslate?

10 (Want hij wist dat Hem de Overpriesters door nijd overgeleverd hadden.)

11 Maar de Overpriesters bewogen de schare, dat hij hun liever Bar-abbas zou loslaten.

12 En Pilatus, antwoordende, zeide wederom tot hen: Wat wilt gij dan. dat ik met Hem doen zal, dien gij eenen Koning der Joden noemt?

13 En zij riepen wederom: Kruis hem!

14 Doch Pilatus zeide tot hen: Wat heeft Hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer: Kruis hem!

15 Pilatus nu, willende der

hun Bar-abbas losgelaten, en gaf Jezus over, als hij Hem gegeeseld had, om gekruist te worden.

16 En de krijgsknechten leidden Hem binnen in de zaal, welke is het regthuis, en riepen de gansche bende te za men;

17 En deden Hem eenen purperen mantel aan, en eene door.

nen kroon gevlochten hebben | spottende: Hij heeft anderen

de zetten Hem die op;

18 En begonnen Hem te groeten, zeggende: Wees gegroet, gij Koning der Joden!

19 En sloegen zijn hoofd met eenen rietstok, en bespogen Hem, en vallende op de knieën, aanbaden Hem.

20 En als zij Hem bespot had den,deden zij Hem den purperen mantel af, en deden Hem zijne eigene kleederen aan, en leidden Hem uit, om Hem te kruisigen.

21 En zij dwongen eenen Simon van Cyréne, die daar voorbijging, komende van den ak ker, den vader van Alexander en Rufus, dat hij zijn kruis droeg.

22 En zij bragten Hem tot de plaats Golgotha, hetwelk is, overgezet zijnde, Hoofdschedelplaats.

23 En zij gaven Hem gemir reden wijn te drinken; maar Hij nam dien niet.

24 En als zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij zijne kleederen, werpende het lot over dezelve, wat een iegelijk wegnemen zou.

25 En het was de derde ure, en zij kruisigden Hem.

27 En het opschrift zijner be. schuldiging was boven Hem geschreven: DE KONING DER JO

DEN.

27 En zij kruisigden met Hem twee moordenaars, éénen aan zijne regter, en éénen aan zijne linkerzijde.

28 En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Hij is met de misdadigen gerekend.

29 En die voorbijgingen las terden Hem, schuddende hunne hoofden, en zeggende: Ha! gü, die den Tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt,

30 Behoud u zelven, en kom af van het kruis!

31 En insgelijks ook de Overpriesters, met de Schriftgeleer den, zeiden tot elkander, al

verlost, zich zelven kan hij niet verlossen.

32 De Christus, de Koning Israëls, kome nu af van het kruis, opdat wij het zien en gelooven mogen! Ook die met Hem gekruist waren, smaadden Hem.

33 En als de zesde ure geko. men was, werd er duisternis over de geheele aarde, tot de negende ure toe.

34 En ter negender ure, riep Jezus met eene groote stem, zeggende: ELOT, ELOT, LAMA SABACHTHANI? hetwelk is, overgezet zijnde: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?

35 En sommigen van die daarbij stonden, dit hoorende, zeiden: Zie, hij roept Elías.

36 En daar liep één, en vul. de eene spons met edik, en stak ze op een rietstok, en gaf Hein te drinken, zeggende: Houdt stil!laat ons zien, of Elías komt, om hem af te nemen

37 En Jezus, eene groote stem van Zich gegeven hebbende, gaf den geest.

38 En het voorhangsel des Tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden.

39 En de hoofdman over hon. derd, die daarbij tegenover Hem stond, ziende, dat Hij alzoo roepende den geest gege ven had, zeide: Waarlijk, deze mensch was Gods Zoon!

40 En er waren ook vrouwen, van verre dit aanschouwende, onder welke ook was María Magdaléna, en Maria, de moeder van Jakóbus, den kleine, en van Joses, en Sa lóme;

41 Welke ook, toen Hij in Galiléa was, Hem waren gevolgd, en Hem gediend hadden; en vele andere vrouwen, die met Hem naar Jeruzalem opgeko

men waren.

42 En als het nu avond was geworden, dewijl het de voor.

bereiding was, welke is de Vóórsabbat,

43 Kwam Jozef, die van Arimathea was, een eerlijk raads. heer, die ook zelf het Koning. rijk Gods was verwachtende; en zich verstoutende, ging hij in tot Pilatus, en begeerde het ligchaam van Jezus.

44 En Pilatus verwonderde zich dat Hij alreede gestorven was; en den hoofdman over

Zijt niet verbaasd; gij zoekt Jezus den Nazaréner, die ge kruist was; Hij is opgestaan, Hij is hier niet; zie de plaats, waar zij Hem gelegd hadden.

7 Doch gaat heen, zegt aan zijne discipelen en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea; aldaar zult gij Hem zien, gelijk Hij ulieden gezegd heeft.

8 En zij. haastig uitgegaan zijnde, vioden van het graf, en

honderd tot zich geroepen heb-beving en ontzetting had haar bende, vraagde hem, of Hij lang gestorven was.

45 En als hij het van den hoofdman over honderd verstaan had, schonk hij Jozef het ligchaam.

46 En hij kocht fijn lijnwaad, en Hem afgenomen hebbende, wond Hem in dat fijne lijn waad, en leide Hem in een graf, hetwelk uit eene steenrots gehouwen was; en hij wentelde eenen steen tegen de deur des grafs.

47 En María Magdaléna, en María, de moeder van Joses, aanschouwden, waar Hij gelegd werd.

HOOFDSTUK 16.

EN als de Sabbat voorbijge

gaan was, hadden María Magdalena, en María, de moeder van Jakóbus, en Salóme, spe cerijen gekocht, opdat ze kwa men en Hem zalfden.

2 En zeer vroeg op den eersten dag der week, kwamen zij tot het graf, als de zon opging.

3 En zeiden tot elkander: Wie zal ons den steen van de deur des grafs afwentelen?

4 (En opziende, zagen zij dat de steen afgewenteld was) want hij was zeer groot.

5 En in het graf ingegaan zijnde, zagen zij eenen jongeling, zittende ter regterzijde, bekleed met een wit lang kleed, en werden verbaasd.

6 Maar hij zeide tot haar:

bevangen; en zij zeiden niemand iets; want zij waren bevreesd.

9 En als Jezus opgestaan was, des morgens vroeg op den eersten dag der week, verscheen Hij eerst aan María Magdalé na, uit welke Hij zeven duive len uitgeworpen had.

10 Deze, heengaande, boodschapte het dengenen die met Hem geweest waren, welke treurden en weenden.

11 En als dezen hoorden, dat Hij leefde, en van haar gezien was, geloofden zij het niet.

12 En na dezen is Hij geopen. baard in eene andere gedaante, aan twee van hen, daar zij wandelden, en in het veld gingen.

13 Dezen ook heengaande, boodschapten het aan de ande ren, maar zij geloofden ook die niet.

14 Daarna is Hij geopenbaard aan de elve, daar zij aanzaten, en verweet hun hunne onge loovigheid en hardigheid des harten, omdat zij niet geloofd hadden degenen die Hem ge zien hadden, nadat Hij opge

[blocks in formation]

teekenen volgen: in mijnen naam zullen zij duivelen uit werpen; met nieuwe tongen rul en zij spreken;

18 Slangen zullen zij opnemen; en al is het dat zij iets doodelijks zullen drinken, het zal hun niet schaden; op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen gezond worden.

19 De Heere dan, nadat H tot hen gesproken had, is opgenomen in den hemel, en is gezeten aan de regterhand Gods.

20 En zij, uitgegaan zijnde, predikten overal, en de Heere wrocht mede, en bevestigde het woord door teekenen die daarop volgden. Amen.

HET HEILIG EVANGELIE NAAR de beschrijving van

HOOFDSTUK 1.

LUKAS.

TAARDEMAAL velen ter hand.

Nenomen om

genomen hebben, om in orde te stellen een verhaal van de dingen. die onder ons volkomene zekerheid hebben;

2 Gelijk ons overgeleverd hebben, die van den beginne zelven aanschouwers en dienaars des woords geweest zijn:

3 Zoo heeft het ook mij goed gedacht, hebbende alles van vo ren aan naarstiglijk onderzocht, vervolgens aan u te schrijven, voortreffelijke Theófilus!

4 Opdat gij moogt kennen de zekerheid der dingen, waarvan gij onderwezen zijt.

5 IN de dagen van Heródes, den koning van Judea, was een zeker priester, met name Zacharías, van de dagorde van Abía; en zijne vrouw was uit de dochteren Aärons, en haar naam Elizabet.

6 En zij waren beiden regtvaardig voor God, wandelende in al de geboden en regten des Heeren onberispelijk.

7 En zij hadden geen kind, omdat Elizabet onvruchtbaar

was, en zij beiden verre op hunne dagen gekomen waren.

8 En het geschiedde dat, als hij het priesterambt bediende voor God, in de beurt zijner dagorde,

9 Naar de gewoonte der pries terlijke bediening, hem te lote was gevallen, dat hij zoude ingaan in den Tempel des Heeren om te reuk offeren.

10 En al de menigte des volks was buiten, biddende, ter ure des reukoffers.

11 En van hem werd gezien een Engel des Heeren, staande ter regterzijde van het altaar des reukoffers.

12 En Zacharias, hem ziende, werd ontroerd, en vreeze is op hem gevallen.

13 Maar de Engel zeide tot hem: Vrees niet, Zacharías! want uw gebed is verhoord, en uwe vrouw Elizabet zal u eenen zoon baren, en gij zult zijnen naam heeten Johannes.

14 En u zal blijdschap en verheuging zijn, en velen zullen zich over zijne geboorte verblijden.

15 Want hij zal groot zijn voor den Heere: noch wijn,

« AnteriorContinuar »