Imágenes de páginas
PDF
EPUB

en zijne zijde. De discipelen dan werden verblijd, als zij den Heere zagen,

21 Jezus dan zeide wederom tot hen: Vrede zij ulieden! Gelij kerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zend Ik ook ulieden.

22 En als Hij dit gezegd had,

blies Hij op hen, en zeide tot hent Ontvangt den Heiligen Geest!

23 Zoo gij iemands zonden vergeeft, dien worden zij vergeven; zoo gi ietuands zonden houdt, dien zijn zij gehouden.

24 En Thomas, één van de twaalve, gezegd Didymus, was met hen niet, toen Jezus daar kwam.

25 De andere discipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben den Heere gezien. Doch hij zeide tot hen: Indien ik in zijne handen niet zie het teeken der nagelen, en mijnen vinger steke in het teeken der nagelen, en steke mijne hand in zijne zijde, ik zal geenszins gelooven.

26 En na acht dagen waren zijne discipelen wederom binnen, en Thomas met hen; en Jezus kwam, als de deuren. gesloten waren, en stond in het midden, en zeide: Vrede. zulieden!

27 Daarna zeide Hij tot Thómas: Breng uwen vinger hier, en zie mijne handen, en breng uwe hand, en steek ze in mijne zijde; en zijt niet ongeloovig, maar geloovig.

28 En Thomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Heere en mijn God!

29 Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zoo hebt gij geloofd: zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben en nogtans zullen geloofd hebben.

30 Jezus dan heeft nog wel vele andere teekenen in de tegenwoordigheid zijner discipelen gedaan, die niet zijn geschreven in dit boek;

31 Maar deze zijn geschreven opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zone Gods; en opdat gij, geloovende, het leven hebt in zijnen naam.

HOOFDSTUK 21.

zich zelven wederom den A dezen openbaarde Jezus discipelen aan de zee van Ti bérias. En Hij openbaarde Zich aldus:

2 Er waren te zamen Simon Petrus, en Thomas, gezegd Didymus, en Nathanaël, die van Kána in Galiléa was, en de zonen van Zebedéüs, en twee andere van zijne discipelen.

3 Simon Petrus zeide tot hen: Ik ga visschen. Zij zeiden tot hem: Wij gaan ook met u. Zij gingen uit en traden terstond in het schip, en in dien nacht vingen zij niets.

4 En als het nu morgenstond geworden was, stond Jezus op den oever; doch de discipelen wisten niet, dat het Jezus

was.

5 Jezus dan zeide tot hen: Kinderkens! hebt gij niet eenige toespijs? Zij antwoordden Hem: Neen.

6 En Hij zeide tot hen: Werpt het net aan de regterzijde van het schip, en gij zult vinden. Zwierpen het dan, en kon den hetzelve niet meer trekken, van wege de menigte der visschen.

7 De discipel dan, welken Jezus lief had, zeide tot Petrus: Het is de Heere! Simon Petrus dan, hoorende, dat het de Heere was, omgordde het. opperkleed, (want hij was naakt) en wierp zich zelven in de zee.

8 En de andere discipelen kwamen met het scheepje, (want zij waren niet verre van het land, maar omtrent twee honderd ellen), slepende het net met de visschen.

9 Als z dan aan het land gegaan waren, zagen zij een kolenvaur liggen, en visch daarop liggen, en brood.

10 Jezus zeide tot hen: Brengt

Jezus zeide tot hem: Weid mij. ne schapen.

18 Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: toen gij jonger waart, gorddet giju zelven, en wandeldetalwaar

van de visschen die gij nu ge-gij wildet; maar wanneer gij zult vangen hebt.

11 Simon Petrus ging op, en trok het net op het land, vol groote visschen, tot honderd drie en vijftig; en hoewel er zoo vele waren, zoo scheurde het net niet.

12 Jezus zeide tot hen: Komt herwaarts, houdt het middag maal. En niemand van de discipelen durfde Hem vragen: Wie zijt Gij wetende dat het de Heere was.

13 Jezus dan kwam, en nam het brood, en gaf het hun, en den visch desgelijks.

14 Dit was nu de derde maal, dat Jezus zijnen discipelen ge openbaard is, nadat Hij van de dooden opgewekt was.

15 Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon van Jonas! hebt gij Mij liever dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, Gij weet, dat ik U lief heb. Hij zeide tot hem: Weid mijne lammeren.

16 Hij zeide wederom tot hem ten tweeden male: Simon, roon van Jonas! hebt gij Mij lief? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, Gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed mijne schapen.

17 Hij zeide tot hem ten der den male: Simon, zoon van Jonas! hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden male tot hem zeide: Hebt gij Mij lief? en zeide tot Hem: Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U lief heb.

oud geworden zijn, zoo zult gö uwe handen uitstrekken, en een ander zal u gorden, en brengen waar gij niet wilt.

19 En dit zeide Hij, beteekenende, met hoedanigen dood hij God verheerlijken zou. En dit gesproken hebbende, zeide Hij tot hem: Volg Mij.

20 En Petrus, zich omkeerende, zag den discipel volgen, welken Jezus liefhad, die ook in het avondmaal op zijne borst gevallen was, en gezegd had: Heere! wie is het, die U verraden zal?

21 Als Petrus dezen zag, zeide hij tot Jezus: Heere! maar wat zal deze?

22 Jezus zeide tot hem: Indien Ik wil, dat hij blijve, totdat Ik kome, wat gaat het u aan? volg gij Mij.

23 Dit woord dan ging uit onder de broederen, dat deze discipel niet zou sterven. En Jezus had tot hem niet gezegd, dat hij niet sterven zou: maar: Indien Ik wil, dat hij blijve, totdat Ik kome, wat gaat het u aan?

24 Deze is de discipel, die van deze dingen getuigt, en deze dingen geschreven heeft; en wij weten, dat zijne getuigenis waarachtig is.

25 En er zijn nog vele an. dere dingen, die Jezus gedaan heeft, welke, zoo zij elk bijzon der geschreven wierden, ik acht, dat ook de wereld zelve de ge schrevene boeken niet zon be vatten. Amen.

DE HANDELINGEN

DER HEILIGE

APOSTELEN

beschreven door LUKAS.

[blocks in formation]

aangaan.

4 En als Hij met hen verga. derd was, beval Hij hun, dat zij van Jeruzalem niet scheiden zouden, maar verwachten de belofte des Vaders, die gij, zeide Hij, van Mij gehoord hebt.

5 Want Johannes doopte wel met water, maar gij zult met den Heiligen Geest gedoopt worden, niet lang na deze da gen.

6 Zij dan, die samengekomen waren, vraagden Hem, zeggende: Heere! zult Gij in dezen tijd aan Israël het Koningrijk wederoprigten?

7 En Hij zeide tot hen: Het komt u niet toe, te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in zijne eigene magt gesteld heeft;

8 Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes,

die over u komen zal; en gij zult mijne getuigen zijn, zoo te Jeruzalem, als in geheel Judéa en Samaria, en tot aan het uiterste der aarde.

9 En als Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen, daar zij het zagen, en eene wolk nam Hem weg van hunne oogen.

10 En alzoo zij hunne oogen naar den hemel hielden, ter. wijl Hij heenvoer, zie, twee mannen stonden bij hen in witte kleeding;

11 Welke ook zeiden: Gij Galilésche mannen! wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, die van u opgenomen is in den hemel, zal alzoo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien heen. varen.

12 Toen keerden zij wederom naar Jeruzalem, van den berg, die genaamd wordt de Olijfberg, welke is nabij Jeruzalem, liggende van daar eene sab batsreize.

14 En als ingekomen wa ren, gingen zij op in de opperzaal, waar zij bleven, namelijk Petrus en Jakóbus, en Johannea en Andréas, Filippus en Thomas, Bartholoméüs en Matthéüs, Jakóbus, de zoon van Alféüs, en Simon Zelótes, en Judas, de broeder van Jakóbus.

14 Deze allen waren eendrag telijk volhardende in het bidden en smeeken, met de vrouwen, en María, de moeder van Jezus, en met zijne broederen.

15 En in dezelve dagen stond Petrus op in het midden der discipelen, en sprak: (er was nu eene schare bijeen van omtrent honderd en twintig personen;)

16 Mannen broeders, deze Schrift moest vervuld worden, welke de Heilige Geest door den mond Davids voorzegd

afgeweken is, dat hij heen. ging in zijne eigene plaats.

26 En zij wierpen hunne loten; en het lot viel op Matthias, en hij werd met algemeene toestemming tot de elf Apostelen gekozen.

HOOFDSTUK 2.

heeft van Júdas, die de leids. En als de dag van het Pink

man geweest is dergenen die

Jezus vingen:

17 Want hij was met ons gerekend, en had het lot dezer bediening verkregen.

18 Deze dan heeft verworven eenen akker, door den loon der ongeregtigheid, en voorwaarts overgevallen zijnde, is midden opgeborsten, en al zijne ingewanden zijn uitgestort.

19 En het is bekend geworden allen die te Jeruzalem wonen, alzoo dat die akker in hunne eigene taal genoemd wordt A keldama, dat is, een akker des bloeds.

20 Want daar staat geschreven in het boek der Psalmen: Zijne woonstede worde woest, en er zij niemand, die in de zelve wone. En: Een ander neme zijn opzienersambt.

21 Het is dan noodig, dat van de mannen, die met ons om. gegaan hebben al den tijd, in welken de Heere Jezus onder ons in- en uitgegaan is,

22 Beginnende van den doop van Johannes,tot den dag toe, in welken Hij van ons opgenomen is, één derzelven met ons getui ge worde van zijne opstanding.

23 En zij stelden er twee:Jozef, genaamd Bársabas, die toegenaamd was Justus, en Matthías. 24 En zij baden en zeiden: G Heere! G Kenner der har ten van allen, wijs van deze twee éénen aan, dien Gij uitverkoren hebt,

25 Om te ontvangen het lot van deze bediening en des Apostelschaps, waarvan Judas

sterfeest vervuld werd, wa zij allen eendragtelik

bijeen.

2 En er geschiedde haastelijk uit den hemel een geluid, gelijk als van eenen geweldigen gedreven wind, en vervulde het geheele huis, daar zij zaten.

3 En van hen werden gezien verdeelde tongen als van vuur, en het zat op een iegelijk van hen.

4 En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met an dere talen, zoo als de Geest hun gaf uit te spreken.

5 En er waren Joden, te Jerûzalem wonende, godvruchtige mannen van allen volke der genen die onder den hemel zijn.

6 En als deze stem geschied was, kwam de menigte te za. men, en werd beroerd: want een iegelijk hoorde hen in zij ne eigene taal spreken.

7 En zij ontzetten zich allen en verwonderden zich, zeggende tot elkander: Zie, zijn niet aller dezen, die daar spreken, Gali leërs?

8 En hoe hooren wij hen eer iegelijk in onze eigene taal, ir welke wij geboren zijn?

9 Parthers, en Méders, er Elamieten, en die inwoners zij van Mesopotámië, en Judea en Cappadócie, Póntus en Azië

10 En Frygie, en Pamfylië Egypte, en de deelen van Lí bye, hetwelk bij Cyréne ligt en uitlandsche Romeinen, beid Joden en Jodengenooten:

10 Kretensen en Arabieren

wij hooren hen in onze talen de groote werken Gods spreken.

12 En zij ontzetten zich allen, en werden twijfelmoedig, zeggende, de een tegen den ander: Wat wil toch dit zijn?

13 En anderen, spottende,zeiden: Zij zijn vol zoeten wijns.

14 Maar Petrus, staande met de elve, verhief zijne stem, en sprak tot hen: G Joodsche mannen, en gij allen die te Jeruzalem woont! dit zij u bekend, en laat mijne woorden tot uwe ooren ingaan.

15 Want dezen zijn niet dronken, gelijk gij vermoedt: want het is eerst de derde ure van den dag.

16 Maar dit is het, dat ge sproken is door den profeet

Joël:

17 En het zal zijn in de laatste dagen, (zegt God) Ik zal uitstorten van mijnen Geest op alle vleesch; en uwe zonen en uwe dochters zullen profeteren, en uwe jongelingen zullen gezigten zien, en uwe ouden zullen droomen droomen.

18 En ook op mijne dienstknechten, en op mijne dienstmaagden, zal Ik in die dagen van mijnen Geest uitstorten, en zij zullen profeteren.

19 En Ik zal wonderen geven in den hemel boven, en tee. kenen op de aarde beneden, bloed, en vuur, en rookdamp.

20 De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat de groote en doorluchtige dag des Heeren komt.

21 En het zal zijn, dat een iegelijk die den naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden,

22 G Israëlitische mannen! hoort deze woorden: Jezus den Nazaréner, eenen man van God onder ulieden betoond door krachten, en wonderen en teekenen, die God door Hem gedaan heeft,in het midden van

u, gelijk ook g zelven weet;

23 Dezen, door den bepaalden raad en voorkennis Gods overgegeven zijnde, hebt gij genomen, en door de handen der onregtvaardigen aan het kruis gehecht en gedood.

24 Welken God opgewekt heeft, de smarten des doods ontbonden hebbende, alzoo het niet mogelijk was, dat hij van denzelven dood zou gehou. den worden.

25 Wart David zegt van Hem: Ik zag den Heere allen tijd vóór mij want Hij is aan mijne regterhand, opdat ik niet bewogen worde.

26 Daarom is mijn hart verblijd, en mijne tong verheugt zich; ja, ook mijn vleesch zal rusten in hope.

27 Want Gij zult mijne ziel in de hel niet verlaten, noch zult uwen Heilige overgeven, om verderving te zien.

28 Gij hebt mij de wegen des levens bekend gemaakt; Gij zult mij vervullen met verheu ging door uw aangezigt.

29 Gij mannen broeders, het is mij geoorloofd vrijuit tot u te spreken van den patriarch David, dat hij beide gestorven en begraven is, en zijn graf is onder ons tot op dezen dag.

30 Alzoo hij dan een Profeet was, en wist, dat God hem met eede gezworen had, dat Hij uit de vrucht zijner lenden, zoo veel het vleesch aangaat, den Christus verwekken zou, om Hem op zijnen troon te zetten;

81 Zoo heeft hij, dit vóór ziende, gesproken van de opstanding van Christus, dat zijne ziel niet is verlaten in de hel, noch zijn vleesch verderving heeft gezien.

32 Dezen Jezus heeft God op. gewekt; waarvan wij allen getuigen zijn.

33 Hij dan, door de regter hand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Gees

« AnteriorContinuar »