Imágenes de páginas
PDF
EPUB

ben ik gesteenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een ganschen nacht en dag heb ik in de diepte overgebragt.

26 In het reizen menigmaal, in gevaren van rivieren, in gevaren van moordenaars, in gevaren van mijn geslacht, in gevaren van de Heidenen, in gevaren in de stad, in gevaren in de woestijn, in gevaren in de zee, in gevaren onder de valsche broeders;

27 In arbeid en moeite, in waken menigmaal, in honger en dorst, in vasten menigmaal, in koude en naaktheid.

28 Zonder de dingen die van buiten zijn, overvalt mij dagelijks dezorg van al de gemeenten.

29 Wie is er zwak, dat ik niet zwak ben? Wie wordt er geër gerd, dat ik niet brand?

30 Indien men moet roemen, zoo zal ik roemen de dingen mijner zwakheid.

31 De God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die geprezen is in der eeuwigheid, weet dat ik niet lieg.

32 De Stadhouder van den Koning Arétas in Damaskus bezette de stad der Damaskénen, willende mij vangen;

33 En ik werd door een venster in eene mand over den muur nedergelaten, en -ontvlood zijne handen.

HOOFDSTUK 12.

Tniet oorbaar: want ik zal roemen is m waarlijk

komen tot gezigten en openbaringen des Heeren.

2 Ik ken een mensch in Christus, vóór veertien jaren, (of het geschied zij in het lig chaam, weet ik niet, of buiten het ligchaam, weet ik niet: God weet het), dat de zooda nige opgetrokken is geweest tot in den derden hemel;

3 En ik ken een zoodanig mensch, (of het in het ligchaam,

of buiten het ligchaam geschied zij, weet ik niet: God weet het);

4 Dat hij opgetrokken is geweest in het Paradijs, en ge hoord heeft onuitsprekelijke woorden, die het eenen mensch niet is geoorloofd te spreken. 5 Van den zoodanige zal ik roemen: doch van mij zelven zal ik niet roemen, dan in mijne zwakheden.

6 Want zoo ik roemen wil, ik zal niet onwijs zijn: want ik zal de waarheid zeggen; maar Ik houd daarvan af, opdat niemand van mij denke boven hetgeen hij ziet dat ik ben, of dat hij uit mij hoort.

7 En opdat ik mij door de uitnemendheid der openbaringen niet zou verheffen, zoo is mij gegeven een scherpe doorn in het vleesch, namelijk een Engel des Satans, dat hij mij met vuisten slaan zou, opdat ik mij niet zoude verheffen.

8 Hier over heb ik den Heere driemaal gebeden, opdat hij van mij zou wijken.

9 En Hij heeft tot mij ge zegd: Mijne genade is u ge noeg: want mijne kracht wordt in zwakheid volbragt. Zoo zal ik dan veel liever reemen in mijne zwakheden, op dat de kracht van Christus in mij wone.

10 Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, in smaadheden, in nooden, in vervolgingen, in benaauwdhe den, om Christus' wil: want als ik zwak ben, dan ben ik magtig.

11 Ik ben roemende onwijs geworden, gij hebt mij ge noodzaakt: want ik behoorde van u geprezen te zijn; want ik ben in geen ding minder geweest dan de uitnemendste Apostelen, hoewel ik niets ben. 12 De merkteekenen van eenen Apostel zijn onder u betoond in alle lijdzaamheid, met teekenen, en wonderen, en krachten.

13 Want wat is er, daarin g minder geweest zijt dan de andere gemeenten, anders, dan dat ik zelf u niet lastig ben geweest? Vergeeft mij dit ongelijk.

14 Zie, ik ben ten derden male gereed, om tot u te ko

men, en zal u niet lastig zijn.

Want ik zoek niet het uwo, maar u want de kinderen moeten niet schatten vergaderen voor de ouders, maar de ouders voor de kinderen,

15 En ik zal zeer gaarne de kosten doen, en voor uwe zielen te koste gegeven worden; hoewel ik, u overvloediger beminnende, weiniger bemind

word.

16 Doch het zij zoo, ik heb u niet bezwaard; maar alzoo ik listig was, heb ik u met bedrog gevangen.

17 Heb ik door iemand dergenen die ik tot u gezonden heb, van u mijn voordeel gezocht?

18 Ik heb Titus gebeden, en den broeder medegezonden: heeft ook Titus van u zijn voordeel gezocht? hebben wij niet in den zelfden Geest gewandeld? hebben wij niet gewandeld in de zelfde voetstappen?

19 Meent go wederom, dat wij ons bij u verontschuldigen? Wij spreken in de tegenwoordigheid van God in Christus; en dit alles, geliefden, tot uwe stichting.

20 Want ik vrees, dat als ik gekomen zal zijn, ik u niet eenigzins zal vinden, zoodanigen als ik wil, en dat ik van u zal gevonden worden zoodanig als gt niet wilt; dat er niet eenigzins zijn twisten, nij digheden, toorn, gekijf, achterklap, oorblazingen, opgeblazenheden, beroerten.

21 Opdat wederom, als ik zal gekomen zijn, mijn God mij niet vernedere bij u, en ik rouw hebbe over velen die te voren

gezondigd hebben, en die zich niet bekeerd zullen hebben van de onreinigheid, en hoererij, en ontuchtigheid, die zij gedaan bebben.

HOOFDSTUK 13.

DIT is de derde maal, dat ik

tot u kom in den mond van twee of drie getuigen zal alle woord bestaan.

2 ik heb het te voren gezegd, en zeg het te voren als tegenwoordig zijnde de tweede maal, en ik schrijf het nu afwezende aan degenen die te voren gezon. digd hebben, en aan al de ande ren, dat, zoo ik wederom kom, ik hen niet zal sparen:

3 Dewijl g zoekt eene proeve van Christus die in mij spreekt, welke in u niet zwak is, maar krachtig is onder u.

4 Want hoewel Hij gekruist is door zwakheid, zoo leeft Hij nogtans door de kracht Gods. Want ook wij zijn zwak in Hem, maar zullen met Hem leven door de kracht Gods in u.

5 Onderzoektu zelven, of gin het geloof zijt,beproeft u zelven. Of kent gij u zelven niet, dat Jezus Christus in u is tenzij dat gij eenigzins verwerpelijk zijt.

6 Doch ik hoop, dat gij zult verstaan, dat wij niet verwerpelijk zijn.

7 En ik wensch van God, dat gij geen kwaad doet: niet opdat wij beproefd zouden bevonden worden, maar opdat gij het goede zoudt doen, en wij als verwerpelijk zouden zijn.

8 Want wij vermogen niets tegen de waarheid, maar voor de waarheid.

9 Want wij verblijden ons, wanneer wij zwak zijn, en gtj sterk zijt. En wij wenschen ook dit, namelijk uwe volmaking.

10 Daarom schrijf ik afwezende deze dingen, opdat ik tegenwoordig zijnde, niet zou strengheid gebruiken, naar de

magt die mij de Heere gegeven heeft tot opbouwing, en niet tot nederwerping.

11 Voorts, broeders, zijt blijde, wordt volmaakt, zijt getroost, zit eensgezind, leeft in vrede: en de God der liefde en des vredes zal met u zijn.

12 Groet elkander met eenen heiligen kus. U groeten al de heiligen.

13 De genade van den Heere Jezus Christus, en de liefde Gods, en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen. Amen.

DE BRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUS

AAN DE

GALATEN.

HOOFDSTUK 1.

PAULUS, een Apostel, (geroe

pen niet van menschen, noch door een mensch, maar door JEZUS CHRISTUS, en God den Vader, die Hem uit de dooden opgewekt heeft),

2 En al de broeders die met mij zijn, aan de gemeenten van Galátië.

3 Genade zij u en vrede van God den Vader, en onzen Heere Jezus Christus,

Die Zich zelven gegeven heeft voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zou uit deze tegenwoordige booze wereld, naar den wil van onzen God en Vader:

5 Denwelken zij de heerlijk heid in alle eeuwigheid. Amen.

6 Ik verwonder mij, dat gij zoo haast wijkende van denge nen die u in de genade van Christus geroepen heeft, overgebragt wordt tot een ander Evangelie:

7 Daar er geen ander is: maar er zijn sommigen die u ontroeren, en het Evangelie van Christus willen verkeeren.

8 Doch al ware het ook, dat wij, of een Engel uit den hemel u een Evangelie verkondig.

de buiten hetgeen wij u ver kondigd hebben, die zij ver vloekt.

9 Gelijk wij te voren gezegd hebben, zoo zg ik ook nu wederom: Indien u iemand een Evangelie verkondigt buiten hetgeen g ontvangen hebt, die zij vervloekt.

10 Want predik ik nu de men. schen, of God? Of zoek ik men. schen te behagen? Want indien ik nog menschen behaagde, zoo ware ik geen dienstknecht van Christus.

11 Maar ik maak u bekend, broeders, dat het Evangelie, hetwelk van mij verkondigd is, niet is naar den mensch.

12 Want ik heb ook hetzelve niet van een mensch ont vangen, noch geleerd, maar door de openbaring van Jezus Christus.

13 Want gij hebt mijnen om. gang gehoord, die eertijds in het Jodendom was, dat ik uit. nemend zeer de gemeente Gods vervolgde, en dezelve ver. woestte;

14 En dat ik in het Jodendom toenam boven velen van mijnen ouderdom in mijn geslacht, zijn de overvloedig ijverig voor mijne vaderlijke inzettingen.

15 Maar wanneer het Gode ehaagd heeft, die mij van niner moeders lijf aan afgezonderd heeft, en geroepen door zijne genade,

16 Zijnen Zoon in mij te openbaren, opdat ik denzelven door het Evangelie onder de Heidenen zou verkondigen, zoo ben ik terstond niet te rade gegaan met vleesch en bloed:

17 En ben niet wederom ge. gaan naar Jeruzalem tot degenen die vóór mij Apostelen waren; maar ik ging henen naar Arábie, en keerde wederom naar Damaskus.

18 Daarna kwam ik na drie jaren weder te Jeruzalem om L'etrus te bezoeken, en ik bleef vij hem vijftien dagen.

19 En ik zag geenen anderen "an de Apostelen, dan Jakóbus, den broeder des Heeren.

20 Hetgeen nu ik u schrijf, ie, ik getuig voor God, dat k niet lieg.

21 Daarna ben ik gekomen in de gewesten van Syrië en van Cilícië.

22 En ik was van aangezigt onbekend aan de gemeenten in Judés, die in Christus zijn.

23 Maar zij hadden alleenlijk gehoord, dat men zeide: Degene die ons eertijds vervolgde, ver. kondigt nu het geloof, hetwelk hij eertijds verwoestte.

24 En zij verheerlijkten God in mij.

[blocks in formation]

3 Maar ook Titus die met mij was, een Griek zijnde, werd niet genoodzaakt zich te laten besnijden.

4 En dat om der ingekropene valsche broederen wil, die van bezijden ingekomen waren om

verspieden onze vrijheid, die wij in Christus Jezus hebben, opdat zij ons zouden tot dienstbaarheid brengen.

5 Denwelken wij ook niet een uur hebben geweken met onderwerping, opdat de waarheid van het Evangelie bij u zou verblijven.

6 En van degenen die geacht waren wat te zijn, hoedanigen zij eertijds waren, verschilt m niet: God neemt den persoon des menschen niet aan: want die geacht waren hebben mij niets toegebragt.

7 Maar daarentegen, als zij cagen, dat aan mij het Evangelie der voorhuid toebetrouwd was, gelijk aan Pétrus dat der besnijdenis;

8 (Want die in Petrus krachtelijk wrocht tot het Apostelschap schap der besnijdenis, die wrocht ook krachtelijk in m onder de Heidenen;)

9 En als Jakóbus, en Céfas, en Johannes, die geacht waren pilaren te zijn, de genade die m gegeven was bekenden, gaven zij mij en Bárnabas de regterhand der gemeenschap, opdat wij tot de Heidenen, en zij tot de Besnijdenis zouden gaan.

10 Alleenlijk dat wij den ar men zouden gedenken: het welk zelf ik ook benaarstigd heb te doen.

11 En toen Petrus te Antiochië gekomen was, wederstond ik hem in het aangezigt, omdat hij te bestraffen was.

12 Want eer sommigen van Jakóbus gekomen waren, at hi ede met de Heidenen: naar toen zij gekomen waren, onttrok hij zich, en scheidde zich zelven af, vreezende dege

nen die uit de besnijdenis wa

ren.

13 En ook de andere Joden veinsden met hem; alzoo dat ook Barnabas mede afgetrok. ken werd door hunne veinzing

14 Maar als ik zag, dat zij niet regt wandelden naar de waarheid van het Evangelie, zeide ik tot Petrus in aller te. genwoordigheid: Indien gij, die een Jood zijt. naar Heidensche wijze leeft, en niet naar Joodsche wijze, waarom noodzaakt rö de Heidenen naar de Joodsche wijze te leven?

15Wij zijn van nature Joden,en niet zondaars uit de Heidenen;

16 Doch wetende, dat de mensch niet geregtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Je zus Christus, zoo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd, opdat wij zouden geregtraar digd worden uit het geloof van Christus, en niet uit de werken der wet daarom dat uit de werken der wet geen vleesch zal geregtvaardigd worden.

17 Maar indien wij, die in Christus zoeken geregtvaardigd te worden, ook zelven zon. daars bevonden worden, is dan Christus een dienaar der zonde? Dat zij verre.

18 Want indien ik, hetgeen ik afgebroken heb, datzelve wederom opbouw, zoo stel ik mij zelven tot een overtreder.

19 Want ik ben door de wet der wet gestorven, opdat ik Gode leven zou.

20 1k ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vleesch leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God die mij liefgehad heeft, en Zich zelven voor mij overgegeven heeft.

21 Ik doe de genade Gods niet te niet. Want indien de regtvaardigheid door de wet

is, zoo is dan Christus tever. geefs gestorven.

HOOFDSTUK 3.

heeft u betooverd, dat gij der waarheid niet zoudt gehoorzaam zijn: denwelken Jezus Christus voor de oogen te voren geschil. derd is geweest, onder u gekruist zijnde?

GIJ uitzinnigen Galaten! wie

2 Dit alleen wil ik van u leeren: hebt gij den Geest ontvan gen uit de werken der wet, of uit de prediking des geloofs!

3 Zijt gij zoo uitzinnig? daar gij met den Geest begonnen zijt, voleindigt gij nu met het vleesch?

4 Hebt gij zoo veel te ver. geefs geleden? Indien maar ook te vergeefs!

5 Die u dan den Geest verleent, en krachten onder u werkt, doet Hij dat uit de werken der wet, of uit de predi katie des geloofs?

6 Gelijkerwijs Abraham Gode geloofd heeft, en het is hem. tot regtvaardigheid gerekend.

7 Zoo verstaat gij dan, dat degenen die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn.

8 En de Schrift, te voren zien. de, dat God de Heidenen uit het geloof zou regtvaardigen, heeft te voren aan Abraham het Evangelie verkondigd, zeggender In u zullen al de volken gezegend worden.

9 Zoo dan, die uit het geloof zijn, worden gezegend met den geloovigen Abraham.

10 Want zoo velen als er ult de werken der wet zijn, die zijn onder den vloek. Want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.

11 En dat nieinand door de wet geregtvaardigd wordt voor God, is openbaar: want de regtvaar dige zal uit het geloof leven.

« AnteriorContinuar »