Imágenes de páginas
PDF
EPUB
[merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors]

Jezus;

En ze de tot zijne knechten Dzze is Jhannes de Dooper: hij is opgewekt van de dooden, en daarom werken die krachten in hem.

3 Want Heródes had Johannes gevangen genomen, en hem gebonden, en in den ker ker gezet, om Heródias wil, de huisvrouw van Filippus, zijnen broeder.

4 Want Johannes zeide tot hem: Het is u niet geoorloofd haar te hebben,

5 En willende hem dooden, vreesde hij het volk, omdat zij hem hielden voor een profeet.

6 Maar als de dag der gehoor. te van Heródes gehouden werd, danste de dochter van Heró dias in het midden van hea: en zij behaagde aan Heródes:

7 Waarom hij haar met eede beloofde te geven, wat zij ook eischen zou.

8 En zij, te voren onderrigt zijnde van hare moeder, zeide: Geef mij hier in eenen schotel het hoofd van Johannes den Dooper.

9 En de koning werd bedroefl; doch om de eeden en degen 'n die met hem aanzaten, gebood hij dat het haar zoude gegeven worden.

innerlijk met ortf rming over hen bewogen, en gen is hunne kranken.

15 En al het nu avond werd, kwamen zijne discipelen totHem, zegzende: Deze plaats is woest, en de tijd is nu voorbijgegaan; Laat de scharen van U, opdat zij heengaan in de vlekken en zich zelven spijze kopen.

16 Mar Jezus zeide tot hen: Het is hun niet van noode heen te gaan; geeft gij hun te eten,

17 Doch zij zeiden tot Hem: Wij hebben hier niet dan vijf brooden en twee visschen.

18 En Hij zeide: Brengt Mij dezelve hier.

19 EnHij beval de scharen neder te zitten op het gras, en nam de vijf brooden en de twee visschen, eu opwaarts ziende naar den hemel, zegende dezelve, en als Hij ze gebroken had, gaf Hij de brooden den di-cipelen, en de di cipelen aan de scharen.

20 En zij aten allen en wer den verzadigd, en zij namen op het overschot der brokken, twaalf volle korven.

21 Die nu gegeten hadden, waren omtrent vijfduizend mannen, zonder de vrouwen en kinderen.

22 En terstond dwong Jezus zijne discipelen in het schip te

10 En zond heen, en ontgaan, en vóór Hem af te varen hoofd Johannes in den kerker.

11 En zijn hoofd werd gebragt in eenen schotel, en aan het dochtertje gegeven: en zij droeg het tot hare moeder.

12 En zijn discipelen kwaren, en namen het ligehaam

naar de andere zijde, terwijl Hij de scharen van Zich zou laten.

2: En als Hij nu de scharen van Zich gelaten had, klom Hij op den berg alleen, om te bidden. En als het nu avond was

geworden, zoo was Hij daar alleen.

24 En het schip was nu midden in de zee, zijnde in nood van de baren: want de wind was hun tegen.

25 Maar ter vierde wake des ! nachts kwam Jezus af tot hen, wandelende op de zee.

26 En de discipelen, ziende Hem op de zee wandelen, werden ontroerd, zeggende: Het is een spooksel! en schreeuwden van vreeze.

27 Maar terstond sprak hen Jezus aan, zeggende: Zijt goedsmoeds, Ik ben het, vreest niet.

28 En Petrus antwoordde Hem, en zeide: Heere, indien Gij het zijt, zoo gebied mij tot U te komen op het water.

29 En Hij zeide: Kom. En Petrus klom neder van het. chip, en wandelde op het water, om tot Jezus te komen.

30 Maar ziende den sterken wind, werd hij bevreesd, en als hij begon neder te zinken, riep hij, zeggende: Heere, behoud mij!

31 En Jezus, terstond de hand uitstekende, greep hem aan, en zeide tot hem: Gij kleinge loovige, waarom hebt gij ge wankeld?

32 En als zij in het schip geklommen waren, stilde de wind.

33 Die nu in het schip wa ren, kwamen en aanbaden Hem, zeggende: Waarlijk, Gij zijt Gods Zoon!

34 En overgevaren zijnde, kwamen zij in het land Gennésaret.

HOOFDSTUK 15.

TOEN kwamen tot Jezus exi

ge Schriftgeleerden en Fari zeen, die van Jeruzalem wa. ren, zeggende:

2 Waarom overtreden uwe discipelen de inzetting der Onden want zij wasschen hunne handen niet, wanneer zij brood zullen eten.

3 Maar H, antwoordende, zeide tot hen: Waarom over. treedt ook gij het gebod Gods door uwe inzetting?

4 Want God heeft geboden, zeggende: Eer uwen vader en moeder; en: Wie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven.

5 Maar gij zegt: Zoo wie tot vader of moeder zal zeggen: Het is eene gave, zoo wat u van mij zou kunnen te nutte komen; en zijnen vader of zijne moeder geenszins zal eeren, die voldoet.

6 En gij hebt alzoo Gods gebod krachteloos gemaakt door uwe inzetting.

7 Gij geveinsden! wel heeft Jesaja van u geprofeteerd, zeg. gende:

8 Dit volk genaakt Mij met hunnen mond, en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij:

9 Doch te vergeefs eeren zij MJ, leerende leeringen, die geboden van menschen zijn.

10 En als Hij de schare tot Zich geroepen had, zeide Hij tot hien: Hoort en verstaat.

11 Hetgeen ten monde ingaat, 35 En als de mannen van die ontreinigt den mensch niet: plaats Hem werden kennende, maar hetgeen ten monde uit zenden zij in dat geheele omgaat, dat ontreinigt den mensch. liggende land, en bragten tot Hem allen, die kwalijk gesteld

waren.

16 En baden Hem, dat zij alleenlijk den zooms zijns kleeds zouden mogen aanraken; en zoo velcn als Hem aanraakten, werden gezond.

[ocr errors]

12 Toen kwamen zijne disci. pelen tot Hem, en zeiden tot Hem Weet gij wel, dat de Farizeën, deze reden hoorende, geërgerd zijn geweest?

13 Maar Hij, antwoordende, zeide: Alle plant, die mijn he melsche Vader niet geplant

heeft, zal uitgeroeid worden.

14 Laat hen varen, zij zijn blinde leidslieden der blinden. Indien nu de blinde den blinde leidt, zoo zullen zij beiden in de gracht vallen.

15 En Petrus, antwoordende, zeide tot Hem: Verklaar ons deze gel kenis.

16 Maar Jezus zeide: Zijt ook glieden alsnog onwetende?

17 Verstaat gij nog niet, dat al wat ten monde ingaat, in den buik komt, en in de heimelijk. heid wordt uitgeworpen?

18 Maar die dingen, die ten monde uitgaan, komen voort uit het hart, en diezelve ontreinigen den mensch.

19 Want uit het hart komen voort booze bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valeche getuigenissen, lasteringen.

20 Deze dingen zijn het, die den mensch ontreinigen; maar het eten met ongewasschen han den ontreinigt den mensch niet.

21 En Jezus, van daar gaande, vertrok naar de deelen van Ty rus en Sidon.

22 En zie, eene Kananésche vrouw, uit die landpalen ko mende, riep tot Hem, zeggende: Heere, g Zone Davids, ontferm u mijner! mijne dochter is deerlijk van den duivel bezeten.

23 Doch Hij antwoordde haar niet één woord. En zijne discipelen, tot Hem komende, baden Hem, zeggende: Laat haar van U, want zij roept ons na.

24 Maar Hij, antwoordende, zeide: Ik ben niet gezonden dan tot de verlorene schapen van het huis Israëls.

25 En zij kwam en aanbad Hera, zeggende: Heere, help mij

26 Doch Hj antwoordde en zeide: Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen en den hondekens voor te werpen.

27 En z zeide: Ja, Heere, doch de hondekens eten ook van de brokjes, die daar vallen van de tafel hunner heeren.

28 Toen antwoordde Jezus, en zeide tot haar: O vrouw! groot is uw geloof, u geschiede, ge lijk gij wilt. En hare dochter werd gezond van diezelve ure.

29 En Jezus, van daar vertrek. kende, kwam aan de zee van Galiléa, en klom op den berg, en zat daar neder.

30 En vele scharen zijn tot Hem gekomen, hebbende bij zich kreupelen, blinden, stommen, lammen, en vele anderen, en wierpen ze voor de voetcn van Jezus; en Hij genas de zelve.

31 Alzoo dat de scharen zich verwonderden, ziende de stommen sprekende, de lammen gezond, de kreupelen wandelende, en de blinden ziende; en zij verheerlijkten den God Israëls.

32 En Jezus, zijne discipelen tot Zich geroepen hebbende, zeide: Ik word innerlijk met ontferming bewogen over de schare, omdat zij nu drie da gen bij Mij gebleven zijn, en niet hebben wat zij eten zouden; en Ik wil hen niet nuchteren van Mij laten, opdat zij op den weg niet bezwijken.

33 En zijne discipelen zeiden tot Hem: Van waar zullen wij zoo vele brooden in de woestijn bekomen, dat wij zulk eene groote schare zouden verzadi. gen?

34 En Jezus zeide tot hen: Hoe vele brooden hebt g? ZU zeiden: Zeven, en weinige vischjes.

35 En Hij gebood de scharen neder te zitten op de aarde.

36 En Hij nam de zeven brooden en de visschen, en als H gedankt had, brak Hij ze, en gaf ze zijnen discipelen; en de discipelen garenie aan de schare.

37 En zij aten allen en wer den verzadigd, en z namen

op het overschot der brokken, zeven volle manden.

38 En die daar gegeten hadden waren vier duizend mannen, zonder de vrouwen en kinderen.

39 En de scharen van Zich ge laten hebbende, ging Hij in het schip, en kwam in de landpa len van Magdala.

HOOFDSTUK 16.

10 Noch aan de zeven brooden der vierduizend mannen, en hoe vele manden gij opnaamt?

11 Hoe verstaat gij niet, dat Ik u van geen brood gesproken heb, als Ik zeide dat gij u wachten zoudt van den zuurdeesem der Farizeën en Sadduceën?

12 Toen verstonden zij, dat Hij niet gezegd had, dat zij zich wachten zouden van den zuurdeesem des broods, maar

EN de Farizeën en Sadduceën, van de leer der Farizeën en

tot Hem gekomen zijnde, en Hem verzoekende, begeerden van Hem, dat Hij hun een teeken uit den hemel zou toonen.

2 Maar Hij antwoordde, en zeide tot hen: Als het avond geworden is, zegt gij: Schoon weder, want de hemel is rood.

3 En des morgens: Heden onweder, want de hemel is droevig rood. Gij geveinsden! het aanschijn des hemels weet gi wel te onderscheiden, en kunt gij de teekenen der tijden niet onderscheiden?

4 Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teeken; en hun zal geen teeken gegeven worden, dan het teeken van Jonas, den prefeet. En hen ver latende, ging Hij weg.

5 En als zijne discipelen op de andere zijde gekomen wa ren, hadden zij vergeten brooden mede te nemen.

6 En Jezus zeide tot hen: Ziet toe en wacht u van den zuurdeesem der Farizeën en Sadduceën.

7 En zij overlegden bij zich zelven, zeggende: Het is omdat wij geene brooden medegeno men hebben.

8 En Jezus, dat wetende, zei. de tot hen: Wat overlegt gij bij zelven, gü kleingeloovi. en, dat gij geene brooden me de genomen hebt?

5 Verstaat gü nog niet? en edenkt gij niet aan de vijf broolen der vijtduizend mannen, en hoe vele korven gij opnaamt?

13 Als nu Jezus gekomen was in de deelen van Cesaréa Filippi, vraagde Hij zijnen discipelen, zeggende: Wie zeggen de menschen dat Ik, de Zoon des menschen, ben?

14 En zij zeiden: Sommigen, Johannes de Dooper; en anderen: Elías; en anderen: Jeremía, of een van de Profeten.

15 Hij zeide tot hen: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben?

16 En Simon Petrus, antwoordende, zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.

17 En Jezus, antwoordende, zeide tot hem; Zalig zijt gü Simon, Bar-Jona! want vleesch en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is.

18 En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal ik mijne gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen.

19 En Ik zal u geven de sleutelen van het Koningrijk der hemelen; en zoo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zoo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn.

20 Toen verbood Hij zijnen discipelen, dat zij iemand zeg gen zouden, dat Hij was Jezus, de Christus.

21 Van toen aan begon Jezus zijnen discipelen te vertoonen, dat Hij moest heengaan naar

Jeruzalem, en veel lijden van de Ouderlingen, en Overpriesteren, en Schriftgeleerden, en gedood worden, en ten derden dage opgewekt wor len.

22 En Petrus, Hem tot zich genomen hebbende, begon Hom te bestraffen, zeggende: Hecie, wees u genadig! dit zal U geens zins geschieden.

24 Maar Hij, zich omkeerende, zeide tot Petrus: Ga weg achter Mij, Satanas! gij zijt Mij een aanstoot; want zij verzint niet de dingen die Gods zijn, maar die der menschen zijn.

2 Toen zeide Jezus tot zijne discipelen Zoo iemand achter Mij wil komen, die verloochene z'ch zelven, en neme zijn kruis op, en volge Mij.

25 Want zoo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen: maar zoo wie zijn Jeven verliezen zal, om Mijnentwil, die zal hetzelve vinden.

26 Want wat baat het een mensch, zoo hij de geheele wereld gewint, en lijdt schade zijner ziel? Of wat zal een mensch geven tot lossing van zijne ziel?

27 Want de Zoondes menschen zal komen in de heerlijkheid zijns Vaders, met zijne Engelen, en alsdan zal Hij een iegelijk vergelden naar zijn doen.

28 Voorwaar zeg Ik u. er zn sommigen van die hier staan, welke den dood niet smaken zullen, totdat zij den. Zoon des menschen zullen hebben zien komen in zijn Ko ningrijk.

[blocks in formation]

en zijne kleederen werden wit, gelijk het licht.

3 En zie, van hen werden gezien Mozes en Elías, met Hem samensprekende.

4 En Petrus, antwoordende, zide tot Jezus: Heere, het is goed dat wij hier zijn; zoo G wilt, laat ons hier drie tabernakelen maken voor U éénen, en voor Mozes éénen, en éénen voor Elias.

5 Terwijl hij nog sprak, zie, eene luchtige wolk heeft hen overschaduwd, en zie, eene s'em uit de wolk. zeggende: Deze is mijn geliefde Zoon, in denwelken Ik mijn welbehagen heb; hoort Hem!

6 En de discipelen, dit hoorende, vielen op hun aange zigt, en werden zeer bevreesd. 7 En Jezus, bij hen komende, raakte hen aan, en zeide: Staat op, en vreest niet.

8 En hunne oogen opheffende, zagen zij niemand dan Je zus alleen.

9 En als zij van den berg afkwamen, gebood hun Jezus, zeggende: Zegt niemand dit gezigt, totdat de Zoon des menschen zal opgestaan zijn uit de dooden.

10 En zijne discipelen vraag den Hem, zeggende: Wat zeggen dan de Schrifigelee den dat Elías eerst moet komen?

11 Doch Jezus, antwoorden. de, zeide tot hen: Elías zal wel eerst komen, en alles wederoprigten.

12 Maar Ik zeg u, dat Elías nu gekomen is, en zij hebben hem niet gekend; doch zij hebben aan hem gedaan al wat zij hebben gewild; alzon zal ook de Zoon des menschen van hen lijden.

13 Toen verstonden de disci. pelen, dat Hij hun van Johannes den Dooper gesproken had.

14 En als zij bij de schare gekomen waren, kwam tot Hem een mensch, vallende voor Hem

« AnteriorContinuar »